Hoge tonen, lage tonen, dingdongbellen


Het is een uur of zeven ’s avonds. Drie graden onder nul. Ik druk op het zwarte knopje van een deurbel in de straat achter mijn huis. Vrrtt. Het geluid is dof. Ik wacht. Wacht. Wacht. Vrrtt. Ik druk nog een keer. Ik had namelijk vanaf de straat al gezien dat een man in de kamer liggend vanaf de bank tv aan het kijken is. In de voordeur zit een rond ruitje zo groot als een schotel. Ik zie door het raampje dat het licht aangaat. Er verschijnt een hoofd voor het raampje. Jaar of 40, snorretje. Chagrijnige blik. Ik hou de collectebus van de Hersenstichting omhoog. Hij kijkt, schudt zijn hoofd twee keer van links naar rechts en terug en verdwijnt. Het licht in het halletje gaat uit. Weer mis.

DOORBIJTEN

Collecteren voor de Hersenstichting. Ik doe het eenmaal per jaar en het is bepaald geen hobby. Vorige week was het weer zover. Mij worden de laatste jaren de straten achter die van ons toegewezen. In mijn eigen straat collecteert de overbuurvrouw. Zij doet zeker vijf collectes per jaar langs de deuren. Want ze vindt het leuk werk. Tja. De een spaart sigarenbandjes, de ander klaverjast elke dag en zij mag graag collecteren.
Mijn vrouw IK (we hebben afgesproken dat ik haar naam niet noem in mijn verhaaltjes, vandaar alleen de initialen) doet er ook één. IK gaat voor de Nierstichting rond. Een paar jaar geleden zei ze dat ik er ook wel één kan doen. Ze kunnen bijna niemand hiervoor krijgen, zei ze. Ach, waarom ook niet, dacht ik. Als IK het zegt, wie ben ik dan om haar tegen te spreken. Het werd de Hersenstichting. Ze zetten zich in voor alles wat bij een mens boven de wenkbrauwen niet normaal is of wordt. Neem hersenziektes als beroertes, depressies, dementie, Parkinson of een hersentumor. Maar ook ADHD, Korsakov, Gilles de Latourette, epilepsie, migraine, acromegalie en zo voort. Er komen elk jaar namen bij, is mijn indruk. Nuttig werk dus, zo’n collecte. Even doorbijten, terwijl het buiten vriest. Twee jaar geleden vroor het tien graden. Ik had twee sjaals om en een dikke trui extra aan. En uiteraard de Grolsche haanschke. De mensen gaven goed. ‘Arme ziel’, dachten ze. ‘Collecteren in deze barre kou. Ik geef hem gauw een paar extra munten.’

VOORDEURTAFERELEN
Wat je zoal meemaakt met zo’n “hobby”. Ik zal een paar bijzondere voordeurtaferelen noemen. Een dertiger laat me zeker drie minuten wachten en komt dan met vijf stuivers aanzetten. ‘Kijk’, zei hij, ‘ik heb toch nog wat kunnen vinden. Vijf stuivers, die kun je goed gebruiken, want de collectebus rammelt er een stuk harder van, hahaha.’
‘Dank je wel’, zeg ik overdreven.  ‘Mafkees’, denk ik er heel oneerbiedig achteraan.


In een van de straten wil het niet best lukken. Je ziet de mensen in de kamer zitten, maar open doen, ho maar. Na de derde achtereenvolgende keer word ik dan behoorlijk kregelig.
Gelukkig gaat de volgende deur open. Twintig centimeter.
‘Goedenavond meneer. Ik collecteer voor de hersenstichting.’
‘Nee’, zegt de geheel kale vijftiger met schorre stem.
‘Jawel’, zeg ik. ‘Hier staat het op de bus. Kijk maar.’
‘Nee’, zegt de man iets harder en doet met een klap de deur dicht.

VAAG
Bij een volgend adres hoor ik voor de vierde keer dat ze altijd geld overmaken naar de Hersenstichting. Zou het een smoesje zijn? Het zou kunnen kloppen, want ik maak zelf ook regelmatig een paar centen over naar goede doelen. Wie doet dat niet, eigenlijk. Vooruit, ik geloof de jongeman en wens hem een fijne avond toe.
Een oudere dame schudt haar hoofd als ik haar de collectebus toon. 'Nee', zegt ze, 'ik heb zelf de dingen die ik geef.'
Ik kijk haar verbaasd aan. 'Nogal vaag deze reactie', denk ik bij mezelf, maar ik respecteer haar mening. Dat zeker.
'Ik heb zelf de dingen die ik geef', herhaalt ze iets luider.
'Oké mevrouw, prima. Nog een prettige avond.'
 
TWINTIG EURO
In de Balistraat druk ik op de eerste de beste bel en hoor een vrolijk melodietje. Dat is trouwens een interessante kant van het collecteren. Al die verschillende bellen. Lage tonen, hoge tonen, dingdong bellen, van die krijsende dingen, bellen die je niet hoort, bellen in de deur, in de deurpost of in de muur ernaast en andere varianten. Het melodietje stopt na een seconde of tien, de deur gaat open. Een klein, oud, Indisch vrouwtje staat voor me. Ah, leuk, denk ik. Indisch vrouwtje in de Balistraat.
‘Heeft u een momentje meneer’, zegt ze met het bekende Wieteke van Dort-accent. ‘Ik doe vanwege de kou de deur weer dicht en zal even wat ophalen.’
Ik sta te kleumen en te kleumen. Het duurt erg lang, maar dan zwaait de deur weer open en doet ze een briefje van twintig in de bus. Een briefje van twintig. ‘De Hersenstichting is belangrijk. Ik kan er zelf over meepraten, meneer’, zegt ze ten overvloede en doet langzaam de deur dicht. Verrast en ontroerd dank en groet ik haar nog gauw.
Drie huizen verder zegt de lange veertiger die open doet: 'Ik doe hier niet aan mee.'
'U bent daar vrij in', zeg ik en wil alweer omdraaien.
'Ik vind het wel belangrijk', zegt hij vervolgens. 'Want ik ben zelf manisch depressief.'
'Ooh. Dat is heel vervelend.'
'Ja. maar ik geef niks, want ik zit op zwart zaad. Ik heb geen rode stuiver in huis. Succes.'  

HENGELOSE WOLF
Volgende huis. De deur zit aan de zijkant. Trrrt. Ik hoor het toonloze geraas van de bel en even later sta ik oog in oog met een meisje van een jaar of acht in een roze pyjama. Met grote ogen kijkt ze me aan.
‘Is je vader of moeder thuis?’
Zonder iets te zeggen, loopt ze naar de kamer. De voordeur laat ze wijd open staan.
Ik hoor een mannenstem dichterbij komen. Hij grijpt naar zijn achterzak. Het meisje loopt met hem mee. Ineens schiet er een klein, lichtbruin mormel dat op een hondje lijkt, tussen hun beiden door, springt één keer tegen mijn winterjas op en rent weg in de richting van de straat. De man rent mij voorbij, het meisje ook. Bij de straat krijgt het meisje een uitbrander en een iets te hard commando om naar binnen te gaan. Huilend loopt ze langs me heen. Ikzelf loop naar de straat en zie niks meer. Geen hond en geen man. De voordeur staat nog wagenwijd open. Ik loop terug. Het meisje staat met lange uithalen te snikken.
‘Is je mama niet thuis?’ vraag ik.
‘Neeeeeh.’
‘Ben je alleen?’
‘Jaaaah.’
‘Ga maar gauw naar binnen, het is veel te koud zo in je pyjamaatje.’
‘Jaaaah.’
En daar stond ik dan. Ik liep nog eens naar de straat, maar zag nergens een man en een hond, of een man zonder hond en andersom. Snel liep ik de gang van het huis in en deed de kamerdeur dicht. Ik zag nog het kind snikkend voor de tv op de grond zitten. Daarna deed ik de voordeur op een kier, keek nog één keer de straat in en ging verder met mijn 'hobby'. Toen ik twintig minuten later weer langs het huis kwam, stond de voordeur nog steeds op een kier. Ik geef het je te doen, dacht ik nog. Het is donker, overal struiken, iets verderop een drukke straat. Vind dan maar eens een ontsnapte, nog ontregelde, piepjonge Hengelose wolf terug…

Gisteren werd bekend dat ergens in de Hasseleres een zwaar vermoeide man is aangetroffen die alsmaar ‘Fikkie, fikkie fikkie’ riep….