70 Jaar geleden: drama op Erve De Bolscher

Zij denken nog vaak aan hun oudste broer Jan. Vooral in de eerste dagen van mei wanneer in de media talloze verhalen uit de Tweede Wereldoorlog worden verteld. En in de laatste maanden van ieder jaar herinneren Arnold ten Heggeler (88) en zijn zus Marie (90) zich steeds weer de verschrikkelijke executie van hun broer Jan op 21 november 1944, in het laatste jaar van de oorlog. Meer dan honderd Duitse soldaten vielen hun boerderij in Hengevelde binnen en voerden Jan en zijn jongere broers Henk en Arnold af. Ze moesten gestraft worden, omdat ze twee Poolse soldaten op de boerderij hadden verstopt. Een Hongaarse vluchteling had als laffe verklikker zijn werk gedaan. Jan ten Heggeler moest het met de dood bekopen. ‘Ik heb hem nooit meer teruggezien, heb geen afscheid van hem kunnen nemen’, zegt Arnold 70 jaar later. Nog altijd voelen hij en zijn zus Marie het verdriet over het tragische verlies van hun broer Jan en voelen ze opnieuw de verschrikkelijke angst van die dramatische novemberdagen van 1944. Marie: ‘Ik kijk geen oorlogsfilms. Nu nog steeds niet. Ik kan ze niet verdragen.’

Verraden door een Hongaar
Op Erve De Bolscher aan de Schoolweg (thans Wethouder Goselinkstraat) woonde de familie Ten Heggeler waarvan de vader op jonge leeftijd overleden was. In de eerste jaren van de oorlog toonden moeder Hanna en haar gezin een grote gastvrijheid voor mensen die hulp nodig hadden. Kinderen uit Rotterdam bijvoorbeeld waren welkom op de boerderij om op krachten te komen. Ze gaven onderdak aan evacués en aan enkele kennissen waaronder bakker Theo Brummelaar uit Markvelde en ene Everhard van Erp, een student uit het westen des lands, die zich verstopten voor de Duitsers, omdat ze vreesden in Duitsland te moeten werken. Bij de Bolscher werkten ze mee op het land en als ze in de verte Duitsers zagen aankomen, verstopten ze zich. In september 1944 arriveerden twee Poolse soldaten bij de Bolscher. In de schuur werd onder een laag hooi een schuilhut gecreëerd voor de twee deserteurs. Kapelaan Span had ze gebracht. Een buurjongen van Heijmer was erbij en Harry Woertman en Evert Bos, kennissen uit Goor die lid waren van de ondergrondse. Moeder Hanna was er helemaal niet voor om de Poolse deserteurs uit het Duitse leger op de boerderij te verstoppen, maar de kapelaan haalde haar over.

We gaan 70 jaar terug. Op woensdag de vijftiende november meldde zich een Hongaar bij de familie. Hij droeg een Duits uniform en suggereerde daarmee dat hij een deserteur was. Hij vertelde dat hij het adres van de familie van de ondergrondse had gekregen. Ze geloofden hem. Hij mocht blijven. De volgende dag, aan het eind van de middag, moest hij plotseling weg. Hij moest voor een boodschap naar Goor, zei hij. ‘Ik geloofde hem niet’, zegt Arnold die toentertijd 18 jaar was. ‘Ik stelde voor om er tussenuit te gaan, maar mijn broer Jan vond het niet nodig.’ Arnold had het echter goed aangevoeld. De Hongaar verraadde de Ten Heggelers. In Goor vertelde hij de Duitsers het geheim van Erve De Bolscher.

DOOR DE VOORDEUR
Die dag was de 25-jarige Jan, die samen met zijn twee jaar jongere broer Henk de boerderij runde, om een uur of vier teruggekomen van het land waar hij knollen had getrokken. Toen de dagelijkse werkzaamheden van de namiddag en de vooravond achter de rug waren en het avondeten genuttigd was, zette de familie zich rond de kachel.
Arnold en zijn zus Marie vertellen: ‘Ineens werd er hard op de voordeur gebonkt. Binnen schrokken we ons rot. Nooit kwam er bij ons iemand door de voordeur en zeker niet op dat tijdstip. De voordeur vloog open en die Hongaar kwam als eerste binnen, hij deed heel gewichtig met zijn klakkende hakken en zijn geweer. Hij had ons verraden. Het was zo’n naar mannetje, die zie ik in mijn dromen nog vaak binnenkomen bij ons’, zegt Marie.
Ze vertellen dat in het kielzog van de Hongaar een Duitse SS-officier binnenkwam en daarna tientallen soldaten. Ze hadden de boerderij omsingeld en hadden de beide Polen en de onderduikers al uit de schuur gehaald. De Polen werden buitengewoon hardhandig behandeld. Ze werden geslagen en geschopt.
Arnold: ‘We moesten allemaal plat op de vloer gaan liggen. We schrokken enorm en waren heel bang. Jan, Henk en ik werden meegenomen naar de deel. Met de leidsels van het paard en met touwen werden we vastgebonden en afgevoerd. We liepen naar Goor en dat was vooral voor Jan niet gemakkelijk. Hij had een beugel aan zijn linkerbeen als gevolg van kinderverlamming. Ik snap nog steeds niet hoe hij het volgehouden heeft.’

In de ULO aan de Goorse Schoolstraat werden de jongemannen verhoord. Everhardus had een revolver bij zich die hij in de wc dumpte, bang als hij was dat de Duitsers hem daarvoor zouden straffen. ‘De andere dag werden we naar Almelo gebracht. Daar hebben we een nacht in de cel gezeten. De volgende dag werden we weer verhoord. We stonden daarbij de hele dag tegen de muur met een mitrailleur achter ons. Ze dachten dat we iets met een transport van wapens te maken hadden, die in Ootmarsum geloosd waren.‘
In Almelo zijn Jan, de oudste van de drie broers, Harrie Woertman en Evert Bos weggehaald bij de overige gevangenen. Er zat een man of zestien in één cel. ‘Waar ze naar toe waren, wat er met hen ging gebeuren, wisten we niet’, zegt Arnold die met zijn broer Henk, Everhardus van Erp en Theo Brummelaar per trein naar Rheine werd vervoerd. ‘Daar hebben we een dag buiten gestaan. We hoorden de Engelsen eroverheen vliegen, de Duitsers zaten in schuilkelders. Het was helder weer, dat weet ik nog goed.’Theo Brummelaar wachtte de verdere ontwikkelingen niet af en vluchtte. De overige gevangenen werden anderhalve dag later naar Borken gebracht waar ze ondergebracht werden in een school, waar ook Haaksbergenaren zaten. Overdag moesten ze meehelpen met graven van loopgraven. Arnold: ‘Vaak kregen we eten dat enkele mensen uit Haaksbergen ons brachten, meestal was het brood. Zij vertelden dat onze broer Jan doodgeschoten was. Hij had de schuld op zich genomen.’


Hoe was intussen de situatie op de boerderij in Hengevelde? De drie broers, de Poolse deserteurs en enkele onderduikers waren op de fatale donderdagavond van de zestiende november afgevoerd, de overige familieleden, maar ook de oude buurman Naats Doeschot (de Könink) die een kijkje kwam nemen, melkboer Katier en anderen werden opgesloten in een kamer van het huis. Marie vertelt: ‘Iedereen die toevallig bij ons huis aankwam, werd naar binnen gebracht en vastgezet. Het lukte Marie Brummelhuis weg te komen. Ze vertelde de Duitsers dat ze een kindje had dat borstvoeding moest hebben en na lang aandringen, mocht ze gaan. We kregen kuch, een harde soort Duits brood, en water. We mochten nergens alleen naar toe. De eerste dagen moesten Leida, Gerhard en ik de koeien melken. Dan stond er een soldaat met een geweer in de aanslag achter ons. Onder geleide mochten we naar de wc. We waren doodsbenauwd, maar de Duitsers raakten ons niet aan. En een enkeling maakte ons wel duidelijk dat hij het allemaal heel vervelend vond, wat er bij ons gebeurde.’
Een van de eerste dagen kregen ze een briefje van Jan dat hij zondags de negentiende in de Almelose cel had geschreven. Hij schreef dat ze gezond waren, dat ze naar de kerk waren geweest en vroeg of iemand hen wat eten kon brengen, wat tabak en een pijp, een overjas en een rozenkrans. “Hopelijk zijn we spoedig thuis. Verder veel goeds van ons allen, maar vooral van mij. Jan.”

LEEGGEROOFD
Het boerenbedrijf van De Bolscher werd intussen compleet leeggeroofd. Kippen werden geslacht en opgegeten. Het vee en het geoogste graan werd afgevoerd, maar ook alle waardevolle spullen die de familie in huis had, kleding, het zilver, de gouden sieraden. Alleen de kleren die ze droegen bij het moment van de inval mochten ze houden. Marie: ‘Het ergste was nog dat we door de ramen konden zien dat de meiden uit Millingen die bij ons als evacué ingekwartierd waren, het met de Duitsers aanpapten en in onze kleren liepen.’

Na vijf dagen was het eindelijk afgelopen en werd het stil op en rond de boerderij. Huis en schuren eromheen waren helemaal leeg. De hadden in bedsteden hun vieze kleren vol met luizen van hun lijf laten vallen en alle kleren van de jongens meegenomen. Marie: ‘Mijn zus Dien die in betrekking was bij het gezin van mijn oom aan de Slotsweg, kwam thuis en ik herinner me nog goed dat we eerst met zijn allen heel hard gehuild hebben.’ Eten kregen ze van de buren. Moeder Hanna had een shock. Ze was zwaar overstuur van het drama dat hen overkomen was. Twee dagen later kwam het bericht dat Jan gefusilleerd was, samen met Woertman en Bos, de twee leden van de ondergrondse uit Goor. Jan Brummelhuis, een neef van de familie, had de mannen geïdentificeerd. De beide Polen waren meteen al geëxecuteerd. Kapelaan Span was na de inval bij de Bolscher ingeseind door Johan Heijmer (Luuks) en was gevlucht naar het Achterhoekse Keijenborg.
Brummelhuis regelde ook dat Jan op het parochieel kerkhof van Wegdam begraven kon worden. Dat gebeurde op 25 november. Het vroor die dag, maar dat was niet de reden van het kleine groepje mensen dat om het graf stond. Alleen moeder Hanna, haar dochters Leida, Dien en Marie en jongste zoon Gerhard waren erbij. Meer mochten er van de Duitsers niet bij zijn. In de oorlog mochten immers geen grote groepen mensen samenscholen…

De familie Ten Heggeler kreeg in die verschrikkelijke dagen na de ramp hulp van alle kanten, maar er waren ook minder fijne reacties. Marie: ‘Wat doe je ook met die onderduikers in huis, je wist toch dat dat gevaarlijk was, zei iemand. Wat ons ook erg stak, was dat we nooit een woord van medeleven hebben gehoord van kapelaan Span die mijn moeder overgehaald had om de Poolse soldaten te verstoppen in de schuur.’
Henk Eijsink uit Markvelde met wie Marie verkering had, greep resoluut in toen hij de evacués triomfantelijk rond zag rijden op de fietsen van Henk en Arnold. Marie en haar moeder en zussen durfden er niks van te zeggen, omdat de schrik voor de Duitsers er goed in zat. Henk Eijsink ging dusdanig te keer tegen hen dat ze meteen vertrokken zijn en nooit meer iets van zich hebben laten horen.

NAAR HUIS
Dankzij velen kwam het leven op De Bolscherbeetje bij beetje weer wat op gang, maar al die tijd was er nog weinig bekend van de zonen Henk en Arnold.‘We waren in Borken. Daar werkten we elke dag in de hoop een keer naar huis te mogen’, vertelt de 88-jarige Arnold in zijn huis in Delden. ‘Vlak voor Kerst moesten we bij de leiding komen. We waren bang dat we naar een plaats verderop in Duitsland gestuurd zouden worden om aan een spoorlijn te werken maar dat viel mee. We mochten naar huis. In Hengevelde had mijn neef Jan Brummelhuis die directeur was van de melkfabriek, dozen vol boter ingezet om ons zo snel mogelijk vrij te krijgen. Dat lukte. De 23ste december liepen we op de klompen van Borken, via Bocholt naar Neede. We overnachtten bij Schurink, het ouderhuis van mijn moeder. Daar kregen we een fiets. Daags voor Kerstmis kwamen we thuis. Moeder, mijn zussen en jongste broer Gerhard waren heel blij. De boerderij was leeg, alles was weg, we wisten niet wat we zagen. Er was geen koe of paard meer te bekennen. Alleen de jachthond van Jan was er nog. Die was op de beruchte zestiende november naar de zolder gevlucht.’
Ook Marie herinnert zich de thuiskomst van haar broers nog goed. ‘Ze hadden honger, waren vervuild, zaten onder de luizen, maar ze leefden en waren gezond.’

VAN SLAG
Met de broers erbij kon de boerderij geleidelijk aan een nieuwe toekomst werken, konden ze stapsgewijs proberen de intrieste ramp proberen achter zich te laten. Buren, familie, vrienden en kennissen hielpen mee. Van de één kwam een koe, van de ander een varken of een koppel kippen, een paar zakken meel of een paar zakken aardappels. Het gemis van Jan woog zwaar. Zijn moeder had er heel veel moeite mee. Henk die samen met Jan het bedrijf zou leiden, was ook erg van slag. Marie: ‘Toen de Duitsers nog een keer terugkwamen om paarden te vorderen, werd hij zo kwaad dat hij ze te lijf wilde gaan. We moesten hem met drie man tegenhouden, anders was hij ze aangevlogen en waren we hem misschien ook nog kwijt geweest.’
Na de oorlog bouwden de broers Henk en Gerhard de boerderij weer op. Het leven ging door. De Ten Heggelers gingen hun eigen weg, maar de ramp van november 1944 bleef altijd in hun gedachten. Vooral rond de eerste dagen van mei als de oorlogsslachtoffers herdacht worden en in de herfst spoken de gruwelijkheden van 70 jaar geleden weer door de hoofden van Marie en Arnold ten Heggeler, de twee ooggetuigen die nog in leven zijn.

PS. Op de familiefoto van 1941 bovenaan het verhaal staan van links naar rechts Dien, Henk, Marie en Gerhard. Zittend Jan, moeder Hanna, Leida en Arnold.
Dien is 3 juli jl op 91-jarige leeftijd overleden. Ze was getrouwd met Jan Geverinck uit Beltrum. Ze kregen 7 kinderen.
Henk bestierde het ouderhuis. Hij was getrouwd met Grada Arkink en is op 18 mei 1991 overleden op 71-jarige leeftijd. Ze kregen 6 kinderen.
Marie woont in Dieren. Ze was getrouwd met Henk Eijsink die daar hoofd van een basisschool was. Ze kregen 7 kinderen.
Gerhard had een boerenbedrijf nabij zijn ouderhuis. Hij trouwde met Annie IJland. Ze kregen 7 kinderen. Gerhard is op 21 januari 1993 aan kanker gestorven. Hij was toen net 63 jaar.
Hanna is geboren in 1886 in Neede. Ze is op 81-jarige leeftijd in februari 1968 overleden.
Leida was de oudste van het gezin. Ze was getrouwd met Gerhard Baak uit Eibergen. Ze is in 1990 op 75-jarige leeftijd overleden. Ze kregen 6 kinderen.
Arnold woont in Delden. Zijn eerste vrouw Toos overleed in 1975 op 53-jarige leeftijd aan kanker. Ze kregen twee kinderen die beide in Amsterdam wonen. Arnold hertrouwde in 1979 met Marie Bolscher-Braakhuis. Zij is in 2011 overleden.

Foto genomen op 1 april 2014, op de 90ste verjaardag van Marie (midden). Links op de foto Dien die 3 juli overleden is. Rechts Arnold.