Ruud Stoop op weg naar de honderd

Misschien is hij intussen wel de oudste inwoner van Hengevelde, de kleine, krasse Ruud Stoop die al sinds jaar en dag aan de Diepenheimsestraat woont. Twee maanden geleden sprak ik hem toen we de bevrijding van het dorp op 1 april 1945 beschreven met enkele ooggetuigen van toen. Ik was benieuwd naar het levensverhaal van Ruud en maakte een nieuwe afspraak. De 95-jarige vrijgezel is, zoals iedereen wel weet, ook een beetje bijzonder. ‘Een beetje veel’, zullen sommigen zeggen. Vooral de buren en ex-buren die hem al heel lang kennen. Daar komt bij dat Ruud weliswaar nog kras en vitaal is, maar dat zijn geheugen intussen wat te wensen overlaat. Niettemin volgt hier een impressie van ons gesprek.
Foto boven: 1988. Ruud op vakantie in de bergen van Oostenrijk.

NOOIT ZIEK


Ruud ziet er sportief uit. Spijkerbroek, vest en zijn voeten in wollen sokken en sandalen. Hij zit achter de tafel in de keuken achter de krant. Hij leest – met de buren – de TC Tubantia en de Telegraaf. Hij kijkt ook veel tv, vertelt hij. Wat er in de wereld gebeurt, houdt hij goed bij. Hij wandelt, doet zijn boodschapjes. Af en toe heeft hij een uitstapje. Familie heeft hij nauwelijks. Zijn enige broer Gerard had één dochter, Jolanda genaamd. Ze woont in Oldenzaal, denkt hij. Maar het kan ook Glanerbrug zijn. Af en toe belt ze. Maar niet vaak, zegt Ruud. Gerard en zijn vrouw zijn overleden.
‘Wanneer?’ vraag ik.
‘Oh, dat weet ik niet meer’, zegt hij. ‘Al een hele tijd geleden. Ik zou het na moeten kijken.’
In de voorkamer gaat zijn telefoon. Kwiek, iets gebogen en een beetje sloffend loopt hij erheen en neemt op. ‘Met Ruud.’ Een kennis uit Goor wil hem ’s middags ophalen voor een verjaardagsvisite. Hij is er blij mee.
‘Je bent nog behoorlijk fit’, zeg ik. ‘Nooit ziek?’
‘Nooit. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit ziek ben geweest. Een enkele keer verkouden. Daar is het gelukkig bij gebleven. Ik mag mijn handen dichtknijpen.’ Hij lacht. ‘Ik ga op naar de honderd. ’


1939 Enkhuizen. Ruud (staande uiterst rechts) in militaire dienst.

AMSTERDAM
Hij vertelt dat hij in zijn jonge jaren drie keer in het ziekenhuis heeft gelegen. In militaire dienst vlak voor de Tweede Wereldoorlog kreeg hij last van een maagzweer. Hij werd opgenomen in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Daar heeft hij een half jaar gelegen. Toen op 10 mei 1940 de oorlog uitbrak, lag hij er nog en hoefde derhalve niet aan de strijd mee te doen. ‘Ik zag hoe dode en zwaargewonde soldaten werden binnengebracht. Ze kwamen van het front.’ Eerder al had hij met een zwaar gekneusd been in Amsterdam in het militair hospitaal gelegen. Daardoor weet ik in die stad overal de weg’, zegt hij.

De derde keer dat hij in het ziekenhuis heeft gelegen, was in juli 1943. Bij het bombardement van Hengevelde op 17 juli. Hij werkte op de melkfabriek en ging tijdens de ramp tegen de dorpel liggen van de achterdeur. ‘Maar ineens leek het even of ik in een soort vacuüm lag. Ik ben toen bewusteloos geraakt, omdat ook daar een bom viel. Ik lag onder het puin. Daar hebben ze me gevonden. Ik moest naar het ziekenhuis in Hengelo, want ik had mijn arm op drie plaatsen gebroken en was gewond aan mijn hoofd.’

DELDEN
Ruud Stoop is geboren op 18 februari 1920. Hij was het eerste kind van Adriaan Stoop en zijn uit Utrecht afkomstige vrouw Maria Stoop-Overwijn. Een jaar later kregen ze een tweede zoon, Gerard. Adriaan was een geboren Twentenaar. Hij groeide op in Delden in een van de fraaie huizen vlak bij de hervormde kerk. Hij werd gemeentesecretaris van Nijmegen en ging daarna terug naar Delden om daar hetzelfde vak uit te oefenen. Het gezin ging toen wonen aan de Langestraat. Ruud is daar geboren, bezocht de jongensschool van meester Van Vliet en daarna de plaatselijke ULO.

LABORANT

Het gezin verhuisde naar Hengevelde. De familie woonde een tijdje in een klein huisje op het terrein van de lagere school aan de Schoolweg. Later verhuisden ze naar de Bentelosestraat. In Delden zat Ruud bij de gymnastiek en in Goor was hij bij de verkenners, de Stoevelaargroep genaamd. Omstreeks 1960 kwamen Ruud en zijn ouders te wonen in het huis aan de Diepenheimsestraat, waar hij tegenwoordig nog woont. Na het afronden van de ULO kreeg Ruud een baan in de melkfabriek. Hij had een opleiding voor laborant gevolgd op de melkfabriek in Hengelo. Johan Spekrijse was zijn chef. Dag in dag uit – onderbroken door enkele jaren militaire dienst – controleerde Ruud de melk op het vetgehalte. Hij stond wijd en zijn bekend als een vakman. ‘Ik voegde zwavelzuur aan de melk toe en deed het mengsel in een centrifuge. Het vet scheidde zich dan van de melk. Zo kon ik zien hoe hoog het gehalte aan vet was en of er bijvoorbeeld veel bacteriën in zaten.‘ 
’s Morgens om 7 uur begon hij en meestal werkte hij tot 6 uur ’s avonds door. In de fabriek werd boter geproduceerd. De meeste melk ging echter in tanks naar andere fabrieken. Collega’s die hij zich herinnert zijn Bernard Roewen, Johan Rensink uit Markvelde, Theo Wegdam, Toon ter Doest en Bernard Koebrugge. Toen de fabriek sloot, moest Ruud op zoek naar een andere job. Hij werkte een tijdje bij de kousenfabriek Jovanda in Hengelo op de administratie en daarna zes jaar bij Texas Instruments in Almelo waar hij werkte op de administratie van de afdeling telmachines. 

REGGEHOF

Later heeft Ruud nog vrijwilligerswerk gedaan bij de Reggehof in Goor, waar hij zich vooral bezighield met administratieve klusjes, zoals kopiëren (foto rechts). Hij is nooit getrouwd. Op de vraag of hij wel eens verkering heeft gehad of verloofd is geweest, schudt hij nee. ‘Daar is nooit van gekomen’, zegt hij en dat verbaasde mij niet. Waarom het me niet verbaast, weten veel lezers van Wegdam Nieuws ook. Ik laat dat onderwerp vanwege zijn leeftijd voor wat het is.

RODE KRUIS
Wat deed Ruud nog meer in zijn lange leven. Hij werkte veel bij Veehof in de zaal als glazenwasser. En hij vertelt dat hij na de militaire dienst lid is geworden van de EHBO. ‘Mensen helpen interesseerde mij’, zegt hij. Jarenlang heeft hij dit vrijwilligerswerk gedaan. Het heftigste karwei was de hulp aan enkele mensen tijdens en na de bevrijding van het dorp. Zo moest de toen 25-jarige Ruud als helper van het Rode Kruis, de lichamen ophalen van enkele mensen die bij het Twentekanaal door de Duitsers waren doodgeschoten. ‘Ik kreeg hulp van Tony Smit en Piet Wassenberg. We hebben ze los op een tank gelegd. Met een touw bonden we ze vast, zodat ze er niet af konden vallen. Het ene lichaam is door de familie opgehaald, het andere was een jonge vrouw die we in een kist hebben gelegd en in een hoekje van het kerkhof hebben begraven. Dat moest daar, omdat ze als niet-katholiek in ongewijde grond begraven moest worden.’

Op het kerkhof komt Ruud ook anno 2015 nog regelmatig. Hij is er op vrijdagmorgen vrijwilliger bij de onderhoudswerkzaamheden.
We zijn uitgepraat. Ruud gaat op naar de honderd. ‘Ik hoop het wel’, zegt hij. ‘Ik mag hopen dat ik gezond blijf.’

Het graf van Ruuds ouders op het kerkhof in Hengevelde.