Een Rotterdamse evacué over zijn tijd in de oorlog in Hengevelde

Enige tijd geleden ging bij mij de telefoon, en onbekend nummer. Ja hallo, u spreekt met Gerard Greven en ik heb een vraag. Ik heb een beetje gegoogled, en kun u mij vertellen hoe ik aan dat boek van Gijs Eijsink kan komen over de oorlog? Zijn westerse accent triggerde mijn nieuwsgierigheid en ik vroeg vanwaar zijn belangstelling voor een dergelijke plaatselijke uitgave vandaan kwam. “Ik ben in de oorlog in Hengevelde geweest, als evacué. Ik woonde daar bij de familie Velthuis en ik weet nog dat er tegenover deze familie een weggetje liep naar mijn broer, die was bij de familie Nijhuis, bijnaam ’n Timmer of zo”. He dacht ik gelijk! Dat was tegenover mijn vader op ’t Heggelerveld!  Truus Raanhuis-Veldhuis, Marietje Velthuis-Nijhuis en Harrie Wegdam hebben Gerard inmiddels een brief geschreven, de planning is dat  hij dit jaar nog naar Hengevelde komt. Afgelopen zondag is Truus zelfs op bezoek geweest in Zorgvlied waar Gerard woont, daarover later meer!
Hier zijn verhaal: Januari 1945 -Een Rotterdamse jongen gaat logeren in Twenthe.

De heenreis.
Met zus Riet en mijn 3 jaar oudere broer vertrokken wij op de vroege morgen van 2 januari 1945 vanuit het huis van onze ouders in Tuindorp-Vreewijk in Rotterdam-Zuid met het plan het westen te ontvluchten richting Overijssel.

De Hongerwinter toonde reeds zijn grauwe kaken. We kwamen uit een groot gezin en er was niet genoeg voedsel voor allemaal. Onze "vakantie" gaf de rest van het gezin meer overlevingskansen. Vader was gelukkig handig in het vangen van katten, hoe raar dat in de welvaartsstaat van nu mag klinken. Hij kon ze vakkundig slachten en moeder wist ze zo goed te braden, dat het verschil met een konijn absoluut niet te merken was.

Bomen werden alom geveld en verwerkt tot brandhout voor de noodkacheltjes. Ook wij hadden ook zo'n kacheltje, gemaakt van een stuk waterleidingbuis. Je kon er van alles in branden.

Gedurende de nacht had het gesneeuwd, het was koud en we liepen met de fiets met massieve banden, waarop onze spulletjes gebonden waren vanuit Tuindorp richting Kralingen aan de overzijde van de Maas. Het vroor en over de gladde kinderkopjes, de Rotterdamse bestrating, liepen we moedig door.
We hadden gehoord dat het vanaf de Kortekade in Kralingen met veel geluk wel eens mogelijk was om te "liften" met Duitse transporten die van daaruit naar het oosten vertrokken. Na de lange voettocht waren we er en inderdaad zagen we diverse Duitse legerwagens.

Onze niet onknappe zus wist de aandacht van de chauffeur van een klein rupsvoertuig te trekken en ja hoor, we mochten mee. De fiets werd vastgebonden en wij konden op de achterbank klimmen, alles in de "frisse buitenlucht" Dat we toen niet meteen een longontsteking hebben opgelopen mag een wonder heten. We reden richting Utrecht over smalle wegen en dijken, snelwegen bestonden toen nog niet.
Na een kleine ontsporing door de gladheid onderweg kwamen we in de middag aan in het centrum van Utrecht. Wij zaten nog "veilig" in de wagen toen er en open auto langsreed met een stel hoge nazi officieren er in. Die zagen ons natuurlijk zitten en onze chauffeur kreeg een enorme uitbrander en mocht waarschijnlijk blij zijn dat hij niet meteen richting Oostfront gestuurd werd. Wij moesten "sofort und schnell ! schnell ! aussteigen!" Wij deden dat maar al te graag en maakten ons zo vlug mogelijk uit de voeten, weg van die schreeuwers. Maar onze zus wist raad: "We gaan lopen naar Zeist want daar is een adres waar we kunnen overnachten". Het was een flink stuk lopen, maar onderweg konden we af en toe rusten. Bij de goede kennissen in Zeist werden we gelukkig hartelijk ontvangen en kregen eten en een bedje om te slapen. Onze zus had intussen natuurlijk gevraagd wat de mogelijkheden voor het voortzetten van onze reis waren. Het kwam er op neer dat we de volgende dag weer moesten lopen en wel naar Amersfoort. Ons werd verteld dat daar een grote garage was, een verzamelplaats, waar zo ongeveer alle Duitse wagens langs gingen om gerepareerd te worden en te tanken voor de reis oostwaarts.

We hadden alweer geluk, want we konden mee met een gecamoufleerde militaire personenbus, waarvan weliswaar de ruiten op diverse plaatsen kapotgeschoten waren. Maar er was genoeg plaats. Behalve de militaire chauffeur en een bijrijder waren wij en onze fiets met spulletjes de enige passagiers. De brug bij Zwolle werd streng bewaakt door de Duitsers, maar wij mochten zonder problemen doorrijden. De verdere route weet ik niet meer precies, maar wat later in de middag werd het angstig spannend. De bijrijder speurde met zijn verrekijker door het open dakvenster regelmatig de lucht af. Plotseling schreeuwde hij dat we moesten stoppen en "raus" moesten. Snel doken wij in een greppel langs de weg. Het waren een paar jagers van de Engelsen op zoek naar een prooi. Ze doken schietend over ons heen naar een gelukkig wat verder gelegen doel.

Ik voel nu nog de angst die ons toen overviel. Na enige tijd werd de reis hervat. Koud en tochtig was het in de hotsende en rammelende bus. Het werd steeds donkerder, maar we moesten volhouden.

De aankomst in Twente.
Na de lange reis kwamen we doodvermoeid in het donker aan bij een grote garage in Haaksbergen, waar we moesten uitstappen.
In mijn geheugen zie ik de kamer van de mensen waar wij toen terecht kwamen. Er zaten verdacht veel jongere mannen tijdens de maaltijd aan tafel. Onderduikers bleek later.

Mijn broer Antoon, van 1926, vertelde mij later dat deze mensen familie waren  van de geestelijken van het Sint Franciscus Liefdewerk (SFL) uit Rotterdam. Mijn zus Riet en broer Antoon waren daaraan verbonden als leiders. Pater Vaarwerk (met zijn ouders en verdere familie (?) in Haaksbergen) had de leiding. Antoon vertelde, dat in Haaksbergen de (kruideniers-?) winkel was waar hij eind 1944 samen met lotgenoten werd opgevangen na een spectaculaire vlucht uit Munster tijdens een bombardement. Zij waren opgepakt tijdens de razzia's in Rotterdam en getransporteerd naar Duitsland om daar dwangarbeid te verrichten. Na de oorlog moest hij ook naar Nederlands-Indie. Zijn verhaal is uiterst spannend.

Wij kregen een plaatsje aan tafel. Er werd heerlijk eten opgediend, dingen waarvan we in Rotterdam alleen nog maar konden dromen. Door het rijke voedsel en na de inspannende reis kon ik geen hap door mijn keel krijgen. Mijn maag was heel pijnlijk.
Er werd opgemerkt, door wie weet ik gelukkig niet meer, "zijn die nu hierheen gekomen omdat er honger is, dat zou je zo niet zeggen"  Zoiets vergeet je niet, het zal wel een beetje dom geweest zijn, zou onze koningin zeggen.

Naar Hengevelde.
Al heel vlug werden wij vanaf dit adres overgebracht naar onze eindbestemming in Hengevelde/Wegdam. Met welk vervoermiddel weet ik niet meer.
Mijn broer (toen 14,5 jr.)  kwam terecht bij de "Timmergraad" (Timmer) Nijhuis in Hengevelde. Hij zegt nog altijd, dat hij daar een van de mooiste tijden van zijn leven heeft meegemaakt. Maar dat is zijn verhaal.

Ik werd afgeleverd bij de boerderij van de familie Velthuis aan de Heggelerveldsweg.

Het huis waar de familie Velthuis van 1925 tot 1957 gewoond heeft op het Heggelerveld.

Het bleek een groot gezin te zijn, waar zelfs een grootvader nog in een eigen kamertje woonde. Toch bleken deze mensen nog plaats te hebben voor zo'n mager jochie uit het hongerige westen.
Op het moment dat ik daar aankwam, waren de kinderen druk en vrolijk aan het spelen met de hond. Omdat ik nog ziek was van de reis en vreselijk nodig "moest" zat ik al snel in het "huuske" een echte ouderwetse plee met een houten deksel er op. Ook de koeienstal was er volgens mij op aangesloten. Het stonk er flink.
Ik zat daar in al mijn ellende terwijl de kinderen, zoals ik mij levendig herinner, met veel plezier en klepperende klompen achter de hond aanzaten. Dit was even doorbijten, maar al snel leerde ik de kinderen van mijn pleegouders kennen. Ik kreeg er een paar jongere zusjes bij: Truus en Gerda. Mooi toch?

Vooral ook mijn leeftijdgenoten Bernard en Gerard. Antoon was als een grotere broer voor mij net als Antoon thuis in Rotterdam. Ik mocht soms meehelpen op het land. Omdat er al een Gerard was, werd om verwarring te voorkomen mijn tweede naam Frans gebruikt.
(Ik heb nu even "gespiekt" in het prachtige gedenkboek van Gijs Eijsink: Wegdammers II, dat ik via Raymond Wegdam mocht ontvangen, waarvoor heel veel dank). Jan en Dina Velthuis, mijn pleegouders, hun kinderen Anna, Antoon, Johan (met een verschrikkelijk droevig verhaal), Marietje, Hendrik, Gerard, Truus, Bernard-(overleden in 2010) en Gerda.

In die tijd waren de boeren nog echte boeren; alles gebeurde nog ambachtelijk en met de hand. Paardenkracht was onmisbaar bij transport en ploegen. Water kwam uit de "Wel". Het water was ook goed om je haar te wassen werd mij verteld. Electra was er niet, olielampen met een "kousje"die overigens heel helder licht gaven.
Nu moet ik goed nadenken over de toenmalige plattegrond van de boerderij'.
Grote deuren naar de deel (waarboven de hooizolder), links stonden de koeien, 5 of meer, lekker warm in de stro, recht vooruit was een vuurplaats met een ketel aan een ketting er boven. Rechts nog varkenskotten? Dat weet ik niet meer precies.
Het Huuske weet ik natuurlijk nog wel, links achter de koeien, een deur met kijkgaatje. Rechtdoor links van de vuurplaats een deur naar de woonkamer. In het midden een flinke hoge ronde kachel met een ring er omheen waar je met je voeten op kon rusten, lekker warm. Er stond een bak met lange stelen (rijshout) waar de pijpen mee konden worden aangestoken. Nog steeds links was de deur naar het kamertje van opa. Daar ben ik nooit in geweest. Helemaal rechts in de kamer waren de deuren naar enkele slaapkamertjes voor de kinderen. Heerlijke hooimatrassen, waar je lekker op kon slapen en soms ravotten. Voordat we naar bed gingen kregen we altijd pap. Na het avondgebedje sliep je daar prima op. Overigens werd er wel vier of vijf keer per dag gegeten. De boer moest heel vroeg opstaan natuurlijk en met een lege maag werken was niet de bedoeling. Ja, de koekenpan met stamppot werd op tafel gezet en wij kinderen mochten gewapend met een vork een eigen hoekje opeten. Natuurlijk werd er soms van elkaar gepikt. Dat waren dus grensincidenten....
Aan de ketel boven de vuurplaats heb ik nog een herinnering. Er was eens een volle ketel pap gekookt en er lag een dik vel op de pap. In mijn onschuld zei ik dat ik thuis altijd het vel van de pap opat, want dat vond ik lekker. Dat heb ik geweten! Ik kreeg een dik taai vel op mijn bordje, waarin zelfs nog wat vliegen meegekookt waren. Toch maar niet opgegeten, de varkens waren er blij mee. Daarna smaakte de echte pap heerlijk.
Ja, zo leer je nog eens wat.....

Ik schepte ook op dat ik zo goed aardappelen kon schillen. Ook dat heb ik iets te vlug gezegd denk ik, want ik mocht meteen aan de slag! Een groot gezin, een grote emmer vol op zaterdagmorgen?, volgeschild !

Het woonhuis van de familie Velthuis heeft gestaan op de plek van de schuur die midden op de foto te zien is.

In die wintermaanden mochten we soms langer opblijven en op een van die avonden kwam er een rondtrekkende verhalenverteller. De pijpen werden aangestoken, de lamp wat lager gedraaid, dat was allemaal heel spannend. Op deze manier leek het een stukje middeleeuwen. Dat besef je veel later pas. Eens kwam er bijvoorbeeld een naaister langs die mooie blauwe overalls voor de jongens maakte. Ik hoopte dat ik er ook een zou krijgen, maar dat zat er begrijpelijkerwijze niet in. Die dingen waren duur.

Op een dag heb ik ook meegemaakt dat er een marskramer langs kwam. De mars werd opengemaakt en de boerin en haar dochters konden hun voorraad knopen, spelden, bandjes enzovoort, weer aanvullen. Zelfs kwamen er mensen vanuit de grotere steden, ja ik kan het niet anders zeggen, bedelen om voedsel. Ik heb met eigen ogen gezien dat de boerin sommige mensen een stuk spek en wat brood meegaf. Prachtige mensen daar in Twenthe.

Er moest hard gewerkt worden en honger was er niet. Van de oorlog merkte je alleen wat wanneer 's nachts en toch ook steeds meer overdag, jachtvliegtuigen en bommenwerpers overvlogen op weg naar Duitsland, waarvan de grens overigens erg dichtbij was.
(Hier moet ik opmerken, dat mij tot nu toe niets bekend was over het bombardement op Hengevelde op 17 juli 1943. Met verbazing heb ik de verslagen in het Gedenkboek gelezen. Het bombardement op Rotterdam was natuurlijk van een andere orde, maar wat er in dat mooie dorpje Hengevelde gebeurd is heeft diepe indruk op mij gemaakt)

Op zondag moest er naar de kerk gelopen worden. Ook opa moest er netjes uitzien: tot mijn verbazing werd er om zijn hals een stuk karton gehangen.
Dit karton was bekleed met wit linnen, waarop een kraag en een dasje. Met dichtgeknoopte jas leek het een keurig overhemd met stropdas! Men noemde het een "frontje" heel handig.

Zover ik mij kan herinneren ben ik in Hengevelde niet naar school geweest. Behalve na de bevrijding, toen kregen we zangles. Het Wilhelmus, Oranje Boven, enzovoort, allemaal liedjes die in de oorlogstijd verboden waren. Ik was thuis lid van een jongenskoor en vond dat zingen heel leuk. Ook heb ik toen met overtuiging het Twents Volkslied meegezongen: Doar lig tussen Dinkel en Regge 'n laand, oons mooie en nerige Twente enz. (Nu ben ik trouwens alweer jarenlang lid van een mannenkoor)

Door de hele oorlog heen ben ik eigenlijk maar 3 jaar naar school geweest (nog steeds te merken, haha). Onze school in Rotterdam was "gevorderd" door de Duitsers en we moesten met een protestantse school halve dagen delen, dus de ene week 's morgens school en de andere week 's middags. Voor mijn kleinzoon Boris heb ik nog een "werkstuk" gemaakt, genaamd "Hoe het komt dat jouw opa maar 3 jaar op de lagere school heeft gezeten"
Hij schijnt er veel succes mee te hebben gehad.

Veel belevenissen in Hengevelde zijn na 72 jaar uit mijn geheugen verdwenen of vervaagd, maar toch komen tijdens het schrijven toch steeds wat dingen bovendrijven.
De klompenmakerij bijvoorbeeld. Iets verder op de Heggelerveldweg was een klompenmakerij en nog verder moet er een molen zijn geweest, waar brood verkocht werd. "Brood"- dus roggebrood aten we doordeweeks en op de zondag was er "stoete", dus luxe brood.
 

<<Johan Pelle

De klompenmakerij (heel veel dank voor de klompjes met bijgaande nagedachtenis van de familie Pelle), die klompenmakerij kan ik mij zeer goed herinneren. Ik heb met bewondering naast Johan Pelle gestaan en gekeken hoe hij bezig was. Al die boren en schaven, spaanders en houtkrullen... Nooit vergeten.
De boerderij tegenover die van Velthuis kende ik natuurlijk goed, vooral omdat ik daar een varken heb zien slachten "op de ladder". Veel buren en andere mensen kregen een stuk van het varken. Bloedworst en balkenbrij.
Als ik het goed heb werd ook veel vlees ingemaakt in glazen potten.
Ik hoor nu ook dat daar aan de overkant de familie Wegdam woonde, de voorouders van Raymond . Leuk om dat nu te weten te komen.

De oorlog kwam steeds dichterbij, de onrust in de omgeving nam toe. Na een luchtaanval gingen wij lopen in de richting van Haaksbergen (de Haaksbergerstraat) en zagen links in de weilanden dode, opgeblazen koeien liggen, niet zo leuk.
Pasen kwam naderbij en ook de strijd.

Het kwam zo ver, dat in de strook gras langs de weg, dus tegenover de boerderij van Wegdam, door de grote mannen Antoon en Johan plus vrienden, een schuil -loopgraaf werd gegraven. Dat moet op goede vrijdag 30 maart 1945 zijn geweest.
Later heb ik gelezen, dat het de 4e Canadese pantserdivisie was die in onze richting oprukte. Een "mooi" gezicht vonden we het dat de moffen met alles wat ze maar konden verzamelen -dus roven- in allerlei voertuigen, tot kinderwagens aan toe in grote groepen richting Heimat op de vlucht sloegen. Er bleef helaas een aantal fanatieke scherpschutters achter.

Een paar (rode kruis ?) wagens waren blijven steken in een greppel langs de Haaksbergerstraat. Door de grote haast waarmee ze moesten vluchten hadden ze geen kans gezien de wagens verder mee te nemen of zelfs leeg te maken, want er zat heel veel roofgoed in. De grotere mannen en jongens hadden al kans gezien veel uit de wagens weg te halen. Ik herinner mij dat er smederijgereedschappen onder de hooiberg werden verstopt. Een pistool voor lichtkogels en nog veel meer zaken.

Niemandsland.
Er heerste een onwerkelijke sfeer, dat voelde je als kind feilloos aan.

Een grote stilte over het land. Paaszaterdag 31 maart 1945. Ik weet nog dat we 's avonds een flinke hoeveelheid gekookte eieren hadden. Die werden normaal nooit veel gegeten, want ze waren natuurlijk voor de verkoop bestemd. Maar met Pasen dus wel, en veel. De volgende ochtend 1ste paasdag was het akelig stil. Het schieten was opgehouden.

Wij bevonden ons in niemandsland!

We moesten natuurlijk binnenblijven en vanuit een zijraampje konden we in de verte het kruispunt zien. In de grote rust en stilte klonk plotseling het gebrom van een motor. Langs het huis van timmer Nijhuis reed een groene kleine auto met 3 of 4 militairen. Het ding had een heel lange antenne. Nog nooit hadden we zoiets gezien. We zagen onze eerste Jeep!
Langzaam reed de auto naar het kruispunt en stopte. Je zag de militairen met verrekijkers rondspeuren. Ze keken vrij lang in de richting van de gestrande Duitse auto’s (die intussen door de hele buurt waren geplunderd). Zo te zien werd er door een microfoon gesproken. De jeep reed langzaam verder.

We begonnen te beseffen dat de bevrijding er aan zat te komen, maar de spanning bleef voortduren.
Het duurde een tijd maar plotseling kwam er weer een militair voertuig aan.
Het was een wagen met wielen voor en rupsbanden achter. Ook deze bleef even op het kruispunt stilstaan en reed daarna behoedzaam verder.
Een tijd bleef het stil; we werden weer ongerust. Zou het toch nog fout gaan? We twijfelden, het was zo rustig.

En toen, plotseling, alsof hij er zo was neergezet, verscheen er een enorme tank op het kruispunt. Inderdaad enorm, met een geweldige kanonsloop en allerlei uitstekende wapens en antennes. Hij stond stil, je zag niemand.
Tergend langzaam draaide de bovenkant met het kanon in de richting van de autowrakken in de greppel.
Twee maal klonk er een enorme explosie en de auto’s werden nu echt en definitief in wrakken veranderd. De tank draaide het kanon terug en vervolgde grommend zijn weg.

DeBevrijding.
Lange tijd gebeurde er niets.
Toen was er plotseling geluid, heel veel geluid. 
Wat er toen gebeurde was geweldig. Colonne na colonne voertuigen, tanks en jeeps en soldaten in en op vrachtwagens trokken langs. Later ook marcherende soldaten. We waren inmiddels natuurlijk via het paadje dat van Velthuis naar Nijhuis liep, naar de grote weg gerend en we stonden met heel veel mensen te juichen en met vlaggen en doeken te zwaaien. De Canadezen, want die waren het, lachten en gooiden af en toe sigaretten en chocoladerepen naar ons toe, die natuurlijk gretig werden opgeraapt. Bijna onbeschrijfelijk wat er door ons heen ging. Vooral de volwassenen moeten dat toen sterk ervaren hebben, maar voor ons kinderen was het natuurlijk ook groot feest.

Daarna.
Er volgde een chaotische, maar gezellige en gelukkige tijd.

Een groep Canadezen werd bij ons ingekwartierd, dat wil zeggen ze kampeerden bij de boerderij en enkele officieren richtten in de avond een feestmaaltijd bij ons aan in de "mooie" kamer. Dit laatste weet ik nog heel zeker. Er werden blikken opengetrokken en onze (pleeg-) ouders droegen ook een steentje bij, nou ja, een steentje.., een lekker stuk spek zal het wel geweest zijn en eieren!
Destijds werd er ook heel veel gerookt. Sigaretten met allerlei mooie namen hadden de bevrijders bij zich. Wij kinderen slenterden de volgende dagen om de soldaten heen en bedelden in onberispelijk Engels "cigarettes please", maar de militairen werden wat verstandiger en deelden ze niet snel meer aan ons uit. Geen probleem voor ons want er lagen talloze peuken op de grond, soms wel halve sigaretten en die raapten we ijverig op. We plukten ze uit elkaar en maakten zo weer hele sigaretten, die we stoer probeerden op te roken. Smerig, smerig, zeggen we nu natuurlijk, maar wisten wij veel!

In Rotterdam noemden ze dit "plukkie-buk-shag" hoorde ik later. O ja, tandpasta was ook zoiets. Dat kenden wij niet, maar we deden er alles voor om zo'n mooi gekleurd tubetje te pakken te krijgen, ook als het al bijna leeg was. Steeds een klein beetje er uit knijpen en opsnoepen. Heerlijk.

Zo maakten wij dus kennis met allerlei nieuwe dingen, ook heel gevaarlijke!
In de tijd na de bevrijding maakten we strooptochten in de omgeving en het was niet moeilijk om aan allerlei door de soldaten achtergelaten of tijdelijk opgeslagen spullen te komen. Zo vonden we kistjes met munitie voor het geschut. De patronen maakte we rustig open en daar kwamen vrolijk gekleurde zakjes gevuld met kruit uit. Rood, wit en blauw gekleurde zakjes, sommige gevuld met lange steeltjes en andere weer met korreltjes. Ik weet nog dat we alles op een hoopje gooiden en dan een paadje korrels er naartoe legden. Een lucifertje en je begrijpt dat daardoor een flinke steekvlam ontstond. Ja, we hadden toch wel "slimme" jongens in ons groepje.... Het blijft een wonder dat we er zo goed van afgekomen zijn.

Veel leuker waren de lege jerrycans die langs de wegen lagen opgestapeld. Vier aan elkaar binden met telefoondraad, dat overal te vinden was, een plankje er op vastmaken en je had een prachtig bootje. Met een stok als peddel gingen we varen in de Bolscherbeek, vlak in de buurt. Als rotterdammertje vond ik dat een heel leuk spel, water en zo. Nu schiet me meteen te binnen, dat ik ook veel gespeeld heb in een heel klein beekje met snel stromend water, dat achterin de tuin van de boerderij liep.
Ik ging dammen bouwen, maar daarvoor kreeg ik op mijn kop, dat mocht niet, het water moest ongehinderd kunnen wegstromen. Er stonden ook veel brandnetels, die soms gebruikt werden in de keuken voor soep of/en stamppot. Heel modern eigenlijk.

De boerderij van ten Heggeler anno 2017

Na de bevrijding van het westen: het Wegdammertje gaat terug naar Rotterdam.

Van het afscheid kan ik me heel weinig herinneren. Er waren zoveel mensen die ons uitzwaaiden.
Ik kan het fout hebben, maar op een vrachtauto werden we op de laadbak naar een spoorwegstation in de buurt gebracht en op de trein naar Rotterdam gezet. Want er reden al weer treinen door ons bevrijde land.

Wel weet ik heel zeker de aankomst in het Maasstation (nu verdwenen). Van daaruit liepen we richting het "Witte Huis" (dat er nog steeds staat) en stapten daar op elektrische tram lijn 3 die ons rechtstreeks via de Maasbruggen, de Oranjeboomstraat, langs De Feyenoord Kuip, de Beyerlandselaan en de Randweg naar Tuindorp Vreewijk bracht. Hotel Het Witte Paard was er nog en via het hekje in de achtertuin kwamen we thuis. Op het "speelplaatsje" zat Vader op de leest schoenen te verzolen. Moeder kwam uit de keuken naar ons toe. En verder ging het leven. Distributiebonnen en heel veel verhalen en belevenissen van de thuisblijvers, maar dat kan in een ander boek beschreven worden.

Tenslotte.

Dank, heel veel dank aan al die goede mensen die ons toen hebben opgevangen.
In de grote steden zijn diegenen die achter moesten blijven er in veel gevallen heel wat minder vanaf gekomen.
Wij zijn geluksvogels geweest.

Frans (Gerard) Greven.
Juli 2017                                                       

'Oons hart blif toch altied in Twente'. 

Een redelijk recente foto, genomen op de 90e verjaardag van mijn broer Antoon.
Van links naar rechts: Mijn vrouw Lenie, broer Antoon en de Frans (Gerard).