De bevrijding van Hengevelde door de ogen van Frans Babeliowsky, deel 1

Uit Noord- en Zuid-Holland kwamen ze, uit Brabant, de Betuwe. Mensen die op de vlucht waren of tijdelijk onderdak zochten, mannen en vrouwen die zich wilden of moesten verstoppen, mensen die honger hadden. Net als in de hele regio bood ook Hengevelde in de Tweede Wereldoorlog onderdak aan velen van hen. De meeste Wegdammers waren gastvrij. Na een lange moeizame tocht klopte men op raam of deur. Kom maar binnen. Hier heb je eten en een bed om te slapen. Zo ging het ook de 15-jarige Frans Babeliowsky. Na een moeizame fietstocht vanuit Haarlem arriveerde hij in januari 1945 bij Bernard en Dora Doeschot aan de Beldsweg die toen nog Kerkstraat heette. Van de ene dag op de andere was hij boerenknecht, maar korte tijd later ook een belangrijk onderdeel van de Binnenlandse Strijdkrachten en maakte als zodanig op 1 april de bevrijding van Hengevelde mee. Het kostte hem bijna zijn leven. 
Het klinkt ongelooflijk, het filmische verhaal van de thans 91 jaar oude Frans Babeliowsky. Als verslaggever van Wegdam Nieuws prijs ik me gelukkig met zijn goede geheugen. In zijn sfeervolle appartement in Blaricum gaan we meer dan 75 jaar terug in de tijd.
(foto: Frans Babeliowsky anno 2020)

DOESCHOT ALS REDDINGSBOEI

Het is januari 1945. Nico en Josefina Babeliowsky hebben steeds meer moeite om hun gezin te eten te geven. Dagelijks fietsen ze de polder in om een paar aardappelen of eieren te kopen. Helletochten zijn het. Een rit van tachtig kilometer naar de Wieringermeer is geen uitzondering. Geen licht op de fiets, geen gas of kolen in huis, geen eten, overal razzia’s. De nood is hoog. In hun omgeving bereiken hen steeds vaker berichten over mensen die bezwijken door de hongerwinter waarin ze beland zijn. Vader Nico weet raad. Eén mond minder is meegenomen. Hij roept de 15-jarige Frans bij zich en deelt hem mede dat hij terug moet gaan naar boer Doeschot in Hengevelde, waar hij in de zomers van 1943 en ’44 ook al een aantal weken gastvrij ontvangen was om aan te sterken en bij te komen van de oorlogsellende. Die trips waren georganiseerd door school en kerk. Deze keer moet Frans op eigen houtje de 170 kilometer lange tocht overbruggen met zijn anti-hobbeltank, zoals hij zijn fiets noemt. Vanwege de spoorwegstaking kon hij niet met de trein.

SNEEUW
In de ochtend van 10 januari vertrekt hij. Hij is mager en heeft niet veel kracht. Maar het moet. De eerste nacht slaapt hij in een nonnenklooster in Bussum, de tweede nacht bij een tandarts in Barneveld. Op de Veluwe kiest hij voor binnenwegen. Ze hadden hem gewaarschuwd voor de Tommies, zoals de Britse soldaten genoemd werden. Die schoten overal op. ‘Ik zag geen hond’, vertelt Frans. ‘Geen auto’s, geen fietsers, alleen af en toe een Duitse auto.’ Er ligt een dikke pak sneeuw. Langzaam ploetert hij kilometer voor kilometer verder tot hij op een plek komt waar de Engelsen een Duitse auto geraakt hadden die vol zat met munitie. Met mooie, grote armgebaren geeft hij aan dat de weg helemaal vol lag met 9 mm-patronen. Ik heb al mijn zakken ermee gevuld, want ik wist dat deze munitie wereldwijd gebruikt wordt. Dat hadden mijn klasgenoten en ik op de middelbare school geleerd van onze leraar Frans, de heer Teunis, een nogal brutale man. Bij hem thuis in de badkamer deed hij voor hoe je geweren moest laden en lossen. De kogels vlogen alle kanten op.’
Zo leer je nog eens wat anders op de middelbare school. Maar goed, Frans heeft zijn zakken vol en fietst weer verder op zijn ‘tank zonder luchtbanden.’ Bij de IJsselbrug in Deventer aangekomen, ziet hij dat Duitse wachtposten iedereen aanhouden om de persoonsbewijzen te controleren. Hij twijfelt of hij zijn zakken leeg moet gooien. Maar hij gokt het erop. Ze fouilleren hem niet. Hij kan door en komt aan in Schalkhaar. Hier wil hij overnachten en kletsnat vindt hij na lang zoeken een boer. De volgende dag is het heel koud en zijn er sneeuwstormen. Frans wil doorgaan richting Doeschot, maar mag dat niet van de boer. Ook een dag later mag hij niet weg. Pas de dag daarna is het weer wat beter en laat de Schalkhaarse boer hem gaan. Over de besneeuwde weg rijdt hij door naar de familie Doeschot in Hengevelde. ‘Ik kwam daar geheel onverwacht aanzetten. Je had toen nog geen telefoons of zo. Dus eigenlijk zette ik hen voor het blok, maar ze namen me op in het gezin en daar ben ik altijd nog dankbaar voor’, zegt Frans.     

JAN KIL
Niettemin heeft hij er een zwaar leven. In een brief van 20 september 1945 aan familieleden in Zuid-Afrika, waarvan ik een kopie meekrijg, schrijft Frans: “Half ondervoed als ik was, moest ik meteen aan de slag. Bernard was onaardig tegen mij. Maar ik kon niet meer terug, omdat de IJsselbrug intussen gesloten was. Ik kon ook niet naar een andere boer, daar ze allemaal vol zaten met onderduikers enz.”
Gelukkig voor Frans kan hij het goed vinden met een andere onderduiker bij Doeschot. Hij heet Jan Kil en is afkomstig uit het West-Brabantse Steenbergen. Hij is ouder dan Frans en ook hij moet vanzelfsprekend de handen uit de mouwen steken. ‘Doeschot was in die contreien verreweg de grootste boer’, zegt Frans, ‘er was werk genoeg.’

<<De brief die Frans Babeliowsky in spetember 1945 schreef naar zijn familie in Zuid-Afrika 


OVER DE BABELIOWSKY’S

Voor we de Hengeveldse oorlogsavonturen van Frans en zijn Brabantse kompaan belichten, wil ik eerst graag wat meer weten over zijn afkomst, zijn familie. De bijzondere achternaam Babeliowsky bijvoorbeeld, waar komt die vandaan?
Leopold, de overgrootvader van Frans, is in de 19e eeuw vanuit Opper-Silezië, een regio in het zuiden van Polen, naar Nederland gekomen. Hij was drukker en zag hier meer mogelijkheden. Hij vestigde zich in Weert, maar vertrok daar na een grote brand in zijn bedrijf naar Amsterdam. Frans en zijn jongste broer hebben later de zaak overgenomen.
Frans is op 14 maart 1929 in Amsterdam geboren, maar toen hij vier jaar was vertrok het gezin naar Santpoort. Voor een oudere broer met bronchitis was het beter om in de buurt van de kust te wonen. Daar hadden Frans en zijn broers en zussen een prettige tijd tot in 1940 de oorlog uitbrak. Zijn ouders waren anti-Duits. Frans was nog het meest geïnteresseerd in al die vliegtuigen van de geallieerden die over kwamen. Hij kende ze allemaal van naam en type. Hij sliep met zijn oudere broer Martien op één kamer. Samen keken ze ’s avonds door het raam naar Lancasters van de Engelsen die over Santpoort vlogen. ‘De Duitsers hadden enorme zoeklichten en als ze er dan een te pakken hadden, lagen af en toe de granaatscherven rond om ons huis. “Als ie het maar redt, als ie het maar redt”, dachten we dan.’

SPERGEBIED
In de zomer vakantie van 1943 werden schooljongens die wat moesten aansterken vanuit het westen des lands per bus naar Twente gebracht. De dertienjarige Frans was zodoende een paar weken bij Doeschot. Zijn broer Martien was bij een ander boer in Hengevelde. In 1944 gebeurde dat weer. Hij leerde veel, want hij moest ’s morgens meehelpen. Hij leerde koeien melken, aardappels poten en ander boerenwerk.
Na de vakantie van ’44 stopten de scholen vanwege de oorlog. Vaak eisten de Duitsers de gebouwen op. Samen met een zusje moest Frans in de buurt van Haarlem vaak met een kinderwagen op zoek naar aardappels. Op 22 september 1944 werd de regio rond IJmuiden uitgroepen tot spergebied. Verboden terrein dus. Binnen 48 uur moesten alle inwoners van Santpoort het stadje verlaten. Frans ziet de rijen mensen met karretjes vol spullen nog voor zich. Mannen met een koffer op hun schouder ‘Het was één grote uittocht. Wij gingen naar een kennis van mijn moeder in Haarlem. We belden aan. Mogen we bij jullie logeren? Het mocht. Maar het bleken NSB’ers te zijn. Toen betrokken we een leeg huis waar Joden gewoond hadden. We moesten wat. Mijn twee oudere broers bleven stiekem in ons Santpoortse huis wonen. Ze moesten voor zichzelf zorgen.’
Een paar maanden later kwam vader Nico met het plan om Frans terug te laten gaan naar Hengevelde.

BELANGRIJKE JONGEN
Terug naar de eerste maanden van 1945, terug naar Doeschot. Daar heeft Frans het niet gemakkelijk, zo vertelt hij. Met zijn mede-evacué Jan Kil houdt hij de moed erin. ‘Hij steunde me goed in die troosteloze dagen’, vertelt hij. "Elke avond gingen we naar een boer in de buurt om er te luisteren naar de radio om een beetje moed en uithoudingsvermogen in te pompen", schrijft hij later in de reeds genoemde brief naar Zuid-Afrika. "Elke avond stippelden we met veel of weinig enthousiasme de frontlijn uit."
Op zaterdagavond gaat Frans regelmatig met Jan mee naar het café. Hij herinnert zich dat het vlak bij de kerk lag, waarschijnlijk Varenbrink. ‘Daar kwam ik in aanraking met onderduikers en evacués uit Brabant.  Ik was in hun ogen een belangrijke jongen. Ik had munitie en had kennis van wapens. Daardoor accepteerden de oudere jongens mij. Joop Dijkhuis was er ook bij. Hij is later doodgeschoten bij boer Goselink. Jullie hebben daar al over geschreven.’

SPITFIRE
Op een dag in februari hoort hij veel geronk en geraas in de lucht. Er is een luchtgevecht aan de gang. Engelse Spitfires bestrijden een paar Duitse Focke-Wulf jachtvliegtuigen. ‘Ze maakten duikvluchten, je hoorde ze gas geven en terugkomen’, beschrijft Frans met brede, zwierige gebaren. Een Spitfire wordt neergeschoten. Frans pakt als de wiedeweerga zijn fiets en rijdt erheen met een paar andere onderduikers. In een weiland ziet hij het wrak liggen. ‘We bekeken het en wilden er een paar boordwapens uithalen. Dat lukte niet, want de Duitsers waren snel ter plekke. Ik heb wel een fotokaart en paar 2cm-granaten meegenomen. Ze hebben jarenlang thuis in Santpoort op de schoorsteen gestaan.’

De fotokaart die Frans meenam uit de neergestorte Spitfire van de Engelsen

16e VERJAARDAG   
Op 14 maart viert Frans zijn zestiende verjaardag. ‘Om 6 uur zat ik al onder de koeien. Ik was ’s avonds om een uur of tien blij dat ik op bed lag en uit kon rusten van het boerenwerk.’ Het front zit vast bij de grote rivieren.
Een week later verandert er veel bij boer Doeschot. Een Duitse officier meldt dat er een inkwartiering van soldaten zal plaatsvinden. Even later komen ze. ‘Het waren Duisburgers, een armoedig stelletje zonder uniformen, zonder wapens, zonder eten. Ze pikten de aardappels uit de schuur, maar ze bleven maar een paar dagen’, zegt Frans. Hij hoort geruchten dat de Engelsen en Canadezen eraan komen. ‘Ze zitten hier, ze zitten daar en de radio zweeg’.

Op zaterdag 31 maart meldt de officier dat de soldaten weer zouden vertrekken. Frans moet die middag naar de dokter in Delden. Ook daarover schrijft hij later in de brief. Ik citeer: “Bij de brug over het Twente-Rijnkanaal waren ze bezig met springladingen. Verscheidene keren moest ik in de schietgaten kruipen voor de aanvallende jagers. In Delden werden weer overal fietsen gevorderd, maar mijn tank hadden ze niet nodig. Op de terugweg rij ik een eindeloze rij moffen tegemoet met gestolen paarden en wagens, gepikte auto’s, fietsen, karretjes, enz. enz. Het leek onze evacuatie uit Santpoort wel. Maar wat minder lollig was, was het feit dat de Typhoons geen kans onbenut lieten om met raket-projectielen en 2cm-geschut de boel tot mosterd te schieten. De projectielen vlogen af en toe om mijn hoofd. Overal stonden auto’s in brand. Vier meter van mij af schoten ze er een aan diggels. De hulzen vlogen om mijn oren, terwijl ik in een dekkingsgat zat. Over dit ritje van een half uur deed ik bijna drie uur. Toen ik thuiskwam, waren de moffen weg (plus twee zijden gepikt spek). Ze hadden binnen een kwartier weggemoeten. Als ik ’s avonds naar de bakker fiets, zijn ze nog steeds bezig met zich terug te trekken in zenuwachtige haast.”

De andere dag was het 1 april. Eerste paasdag. Het zou een buitengewoon belangrijke dag gaan worden.
Ook daarover heeft Frans uitgebreid verteld. Hij maakt die dag spannende momenten mee in Hengevelde. Daarover zullen we morgen uitgebreid verslag doen.