De gastvrijheid van de familie Hartgerink

De naam Frans Babeliowsky zegt u nog iets, denk ik. Hij woonde tijdens de oorlog twee keer een zomervakantie bij Doeschot en in 1945 meer dan een half jaar, waarbij hij in Hengevelde ook actief was als jonge verzetsstrijder in de dagen van de bevrijding. Frans die nu 91 is, woont in Blaricum. Het bijzondere is dat zijn oudere broer Martin tijdens de oorlog ook twee keer in Hengevelde heeft gelogeerd. Dat schreven we destijds al, alleen wisten we niet waar. Dat weten we intussen. Hij is een jaar ouder dan Frans en was in de zomer van 1943 en ’44 ingekwartierd bij de familie Hartgerink aan de Kerkstraat. Na een werkzaam leven als piloot is hij jaren geleden neergestreken in Buurmalsen en woont thans in het naburige Geldermalsen. Hij is thans 93 jaar. 
Martin heeft ooit zijn Hengeveldse belevenissen op papier gezet en daarnaast heb ik hem telefonisch een aantal vragen mogen stellen. Na die van Frans volgen hier de Hengeveldse ervaringen van zijn broer Martin.
(Foto: Martin Babeliowsky en zijn vrouw Mia bezoeken het gouden echtpaar Hartgerink in de feestzaal bij Assink)

MARIES NIEUWE FIETS BESCHOTEN MET JACHTGEWEREN


Eind juni 1945. Martin Babeliowsky (staand tweede vanaf rechts) en enkele maten van de Binnenlandse Strijdkrachten komen bij elkaar tgv de verjaardag van Prins Bernhard

Martin Babeliowsky is afkomstig uit een groot gezin. Zijn overgrootvader is in de negentiende eeuw vanuit Opper-Silezië naar Nederland geëmigreerd, omdat hij daar meer kansen zag om een succesvolle drukkerij te runnen. Dat gebeurde in Weert, maar later verplaatste de familie het bedrijf naar Amsterdam. Daar is Martin geboren, maar verhuisde als kind met zijn ouders en broers en zussen mee naar Santpoort, omdat het leven in die regio gezonder was.
In 1943 zat Martin op de middelbare school in Amsterdam en kwam in aanmerking voor een verblijf in Hengevelde tijdens de zomervakantie. Daar konden hij en een aantal schoolgenoten wat aansterken. Hij was 16 jaar en kwam terecht bij Hartgerink, bijgenaamd de Kèmper. ‘De familie gaf mij direct een goed gevoel’, herinnert Martin zich. ‘Ze ontvingen me zeer gastvrij en waren bijzonder vriendelijk.’

Hoe was de situatie bij de Hartgerinks?
‘Bernard en Marie Hartgerink hadden vier kinderen en een kleine boerderij met een gemengd bedrijf. Ze verbouwden wat rogge en hadden vijf koetjes die ze beurtelings molken. Ik werd direct opgenomen in het gezin en werd al snel een goede boerenknecht. In een paar weken kon ik melken, het paard inspannen, roggemaaien met de sikkel en op schoven binden. ’s Avonds las ik verhaaltjes voor aan de kinderen, voordat ze gingen slapen. De oorlog bracht mee dat in dit gebied ook zwarthandel was ontstaan in vlees, melk en boter en graan. Al spoedig was ik ook te werk gesteld om melk ongezien voor de CCD, de Crisis Controle Dienst, te karnen, varkens te slachten, groteroggestoetn te bakken. Dat vond ik heerlijk. Ik zat in Haarlem al bij de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). En ook was het best plezierig volop mee te doen met al het boerenwerk.’

U was een soort assistent van Bernard?
‘Bernard was naast zijn werk als boer een bijzonder goede timmerman en had een halve dag een baan op een fabriek tussen Goor en Delden. Dus hielp ik hem ‘s avonds bij de bouw van een nieuwe schuur als timmerhulp en opperman. Na een paar weken hadden wij als zomergasten, die elkaar voordien niet allemaal kenden, een gezellige club gevormd die hun gastfamilies graag een afscheidsfeestje gunden. Zo werd in het plaatselijk café Assink, het verzamelpunt voor feesten en partijen, maar ook voor de citroenjenever met suiker na de zondagse mis, aan het einde van de vakantie een feestavond georganiseerd met schetsen, muziek en vooral om de mensen laten lachen en zingen.’

Ontmoette u daar ook Herman Emmink, de latere artiest en quizmaster?
‘Ja. Hij zat op een HBS in Amsterdam. In Hengevelde werden we vrienden. Herman, een stel lolmakers en zangers en ik, verdeelden de taken. Hij speelde xylofoon en ik, die geen noot kon lezen, timmerde toch wel muzikaal op de piano. We maakten samen een enorm gezellige herrie, afgewisseld door een conferencier. De gasten vonden het prachtig en deden volop mee.’

Heeft u aan dat eerste verblijf bij Hartgerink nog een bijzondere herinnering?
‘Jazeker, een heel spannend avontuur. Een paar dagen voor mijn vertrek naar Santpoort, vroeg Bernard me om een oude tante op te halen van het station van Goor. Ze kon slecht lopen en kwam logeren om weer wat aan te sterken en naar huis te gaan met een lading roggebrood, een paar pond echte boter, wat gerookte hammen, wat worsten en nog zowat. Ik spande die morgen het paard voor de buggy en kwam zonder problemen en op tijd bij het station. Ik hielp tante die een aanzienlijke omvang had, met moeite uit de trein, ontdeed haar van paraplu, tassen, koffer, karbiezen, omslagdoeken en invalide stok en gaf haar een aangepast kontje, zodat ze keurig op de zachte zitting van de buggy terecht kwam. De reis terug verliep niet zo goed. Op de heenreis had ik al gemerkt dat de remmen op de wielen weinig effect hadden. Dat was niet erg, want ik hoefde nu niet naar beneden te rijden. Naar Goor toe moest je klimmen over de brug van het Twente- Rijnkanaal. Aan de andere kant was vrijwel geen hoogteverschil. Nu echter was de afgang van de brug over het kanaal aanzienlijk. Het paard was op de brug al in galop en ik probeerde hem te laat wat in te tomen. De snelheid nam toe en wat ik ook deed, de remmen weigerden en we stormden naar beneden. De situatie werd benauwend, want ik wist niet hoe ik het paard - dat opgeduwd werd door de verhoogde zware last van tante - weer in een normale gang kon krijgen. De situatie werd er niet beter op, toen tante luidkeels begon te gillen en links en rechts de lichte buggy van zijn rechte weg afhielp door heen en weer te schuiven. Zo zigzagden we veel te snel naar beneden. Tante gilde wat af. “Stop, stop, stop. Laat dat paard toch stoppen!” Het arme paard raakte in paniek door het felle geschreeuw gegil van tante. Aan die geluiden was het beest helemaal niet gewend. Hij draafde steeds harder. Ik had weinig ervaring met het mennen en vond op de heenweg dat het heel aardig ging, maar nu raakte ik zelf ook in grote angst. Ik zag al voor me dat het paard over zijn eigen benen zou struikelen en tante en ik en de hele lading met buggy en al over het dier heen zouden vliegen. Het arme paard klepperde zo snel over de weg dat steeds meer vonken van de hard slaande hoefijzers mijn angst alleen maar vergrootten. Waar was ik in Gods naam aan begonnen.’

Martin in 2018>>

Hoe liep het af?
Ik trok met alle kracht die ik had aan de remstok, het hielp maar weinig. Eindelijk, eindelijk werd de afdaling minder stijl en heel langzaam kreeg ik weer vat op de situatie. Het arme beest was meer dood dan levend en zweette over het hele lichaam. Het kwam gelukkig allemaal goed toen we weer op de rechte weg waren. Ik stopte, kalmeerde eerst het paard en daarna tante en dat kostte meer moeite. Na aankomst op de boerderij raakte ze niet uitgesproken over de moedige buggychauffeur en het ongehoorzame paard.’

Een paar dagen later ging u met een vracht aan ervaringen terug naar Santpoort?
‘En een heleboel goede gaven. Dat kwam bijzonder van pas in ons gezin van tien personen. Het waren echt lieve mensen.’

JULI 1944
Een jaar later kwamen Martin en zijn broer Frans in de zomervakantie weer naar Hengevelde. Frans ging weer naar Doeschot en Martin kon weer terecht bij Hartgerink. Het is juli 1944, de oorlog is nog in volle gang, in het westen raakte het voedsel op en de middelbare scholieren uit Noord-Holland werden weer naar Twente gestuurd om aan te sterken en een paar maanden enigszins zorgeloos te leven. Martin werd andermaal door de Hartgerinks aan de Kerkstraat hartelijk ontvangen. Ze hadden er weer een goede hulp bij voor de belangrijke roggeoogst. ‘Een zwaar en warm karwei’, noemt Martin het. ‘Twee keer per week hielp Gerrit ter Grefte, een buurjongen, als knecht op de boerderij. Het was een aardige jongen, iets ouder dan ik, die niet naar Duitsland wilde voor de“Arbeitseinsatz”.Hij was ondergedoken in zijn eigen boerderij.’

Wat herinner je je van de oogst?
‘Het was midden juli en snikheet. Na een hele dag werken om de roggeoogst binnen te halen, waren we doodmoe en uitgedroogd.’

Wat merkte u van de oorlog?
‘De angst voor de Landwacht was groot. Dat waren Nederlanders die heulden met de Duitse bezetter. Veel zaken moesten stiekem en voorzichtig gebeuren. Er stond veel druk op alles.’

Natuurlijk willen we ook graag weer een leuke anekdote van u horen. Heeft u nog iets bijzonders meegemaakt?
‘Aan het eind van een lange werkdag tijdens het oogsten stelde Gerrit om zeven uur voor om een biertje te gaan drinken in Goor. Een goed idee, maar ik had geen fiets. Bernard Hartgerink was naar een timmerklus in de buurt en dus was de enige aanwezige fiets die van Marie. Het was een prachtfiets die voornamelijk gebruikt werd voor kerkgang en boodschappen. Ze was er erg zuinig op en stofte hem na elke rit weer zorgvuldig af. Na wat bedelwerk kreeg ik hem mee op voorwaarde dat we er niet mee naar Goor gingen. “Pas op hoor, niet naar Goor, denk om de Landwacht in Goor die achter Joden en onderduikers jagen”, luidde de opdracht van Marie. We beloofden heilig niet naar Goor te gaan…
Natuurlijk had ze gelijk. Gerrit was onderduiker en ik had ook de leeftijd om moeilijkheden te krijgen.
“Drinken jullie maar een biertje bij Assink, dat is ook niet zo ver”. Even later waren we op weg, maar Gerrit wist toch een betere kroeg en die was een stukje verder… in Goor. Het zware werk en de hitte van de dag deden de belofte snel vergeten, want het bier in Goor zou beslist beter zijn… Dus toch maar op naar Goor.’

De kanaalbrug kwam u bekend voor.
‘Ja, ik dacht terug aan de grote snelheid waarmee ik diezelfde brug een jaar daarvoor met een gillende tante en eenpaard in overdrive had afgerend en had helemaal niet in de gaten dat ons iets ernstigs stond te wachten. Plotseling, Gerrit schreeuwde wat, draaide, om en reed met grote snelheid terug de heuvel af. Ik keek hem vol verbazing na, snapte er niets van toen ik plotseling omsingeld werd door een stel zwartgeklede mannen, bewapend met dubbelloopsgeweren die dreigend op mij waren gericht. Marie had gelijk, dus toch de Landwacht.’

En toen?
‘In triomf, alsof ik Churchill zelf was, werd ik door het stel omringd en meegevoerd over de brug richting station Goor. Hier moest ik de fiets tegen een paaltje zetten en bezetten de mannen met mij in het midden de wachtkamer. Ze joegen wat oudere passagiers die aan de grote tafel zaten van hun stoelen en zetten mij met een forse duw op een stoel en gingen recht tegenover me zitten. De tafel was groot en zwaar net als de stoelen. Hun geweren werden op tafel gelegd, nog steeds op mij gericht. Ik keek het stel aan, telde zes man die in een vrolijker stemming waren dan ik. Uit hun opgewonden gepraat onderweg merkte ik al op dat het Algemeen Beschaafd Nederlands niet tot hun opleiding had behoord. De Landwacht bestond uit lieden van lager allooi. Ze waren vooral in landelijke gebieden belast met het opsporen van Joden, onderduikers, zwarthandelaars en anti-Duitsers. Ze waren bewapend met jachtgeweren die gestolen waren van de Nederlandse jagers, die hun wapens al vroeg in de oorlog moesten inleveren. Onduidelijk was wie de baas was. Ze schreeuwden door elkaar heen en vuurden tegelijk verschillende vragen op mij af. De man met de meest lelijke tronie praatte het luidst en begon het verhoor te leiden, nu en dan overschreeuwd door een ander.
”Geef je persoonsbewijs hier”. Dat identiteitsbewijs moest elke Nederlander vanaf 15 jaar altijd bij zich hebben. Ik loog twee jaar en antwoordde dat ik dat nog niet had. Hierover ontstak de hele bende in grote woede. “Je liegt, vuile leugenaar, je bent zeker 18”. Natuurlijk had ik dat P.B., maar dat zat in een jasje op de boerderij. In staccato gingen de vragen verder: “Waar kom je vandaan, bij wie woon je, je komt uit het westen, horen we. Wat doe je hier. Je bent een onderduiker, wie was die vent die naast je fietste, waar gingen jullie naar toe, haal je zakken leeg, gooi die sigaretten maar hier heen, van wie is die mooie damesfiets, zijn er nog meer onderduikers in de buurt, weet je nog joden te zitten, enz. Omdat je de boel besodemietert, ga je mee naar het hoofdkwartier in Zutphen, we krijgen alles uit je”, riepen ze.

Was u bang?
‘Ze waren tot van alles in staat, want de buit die ze dachten te hebben, werkte niet mee. Hun dreigende smoelen en de platte taal waren niet geruststellend. Mijn antwoorden maakten ze steeds bozer. “Ik ben hier op vakantie, heb nog geen persoonsbewijs, ken het adres niet uit mijn hoofd, de man op de fiets ken ik niet, ik was hem juist aan het passeren, weet niet waarom hij omdraaide. Ik wil mijn sigaretten terug". Uit het pakje CONSI hadden ze inmiddels zes sigaretten gestolen en bliezen de rook uitdagend in mijn richting. Ik keek om me heen en zag tot mijn opluchting door de glazen deur dat de fiets van Marie nog steeds tegen het paaltje stond. Een meter of 15 schatte ik de afstand. De gedachte dat het gespuis me mee zou nemen naar Zutphen, maakte me diepongelukkig en ik dacht aan de goede Marie die mij haar fiets leende om naar Assink te gaan en hoe ik mijn belofte direct had gebroken. Wat gebeurde er met de fiets? Hoe langer het duurde, hoe harder het verhoor werd en toen ik ook begon te schreeuwen was de boot goed aan en maakten ze aanstalten om mij af te voeren.’

U moest wat doen om het hachje te redden.
‘In wanhoop stond ik op greep de zware stoel en smeet die over de tafel recht op het 6-tal toe. Hoorde nog net hoe de stoel met een klap een stel geweren raakte en geschuif van stoelen en weg was ik. Schoof de zware schuifdeur naar rechts en gelijk weer dicht, rende naar de fiets en trapte als een bezetene richting brug. Achter me hoorde ik geschreeuw en vielen de eerste schoten. Ik was nog geen dertig meter weg toen de hagel mij en de fiets trof. Hard op mijn rug en benen, luid klinkend op bagagedrager, spatbord en trappers. De rest had nu ook hun geweer beet en een salvo van schoten was het gevolg. De hagel trof mij en de fiets nog steeds, maar de inslagen waren niet zo hard meer en de meeste hagelkorrels zoefden hoorbaar over en langs me heen. Een jaar eerder reed ik met paard en buggy met een noodvaart de brug af, nu ging ik eveneens met een noodvaart, maar nu per fiets. Steeds achteromkijkend of de Landwachters sneller vervoer hadden dan ik. Dat was niet het geval. Er kwam niemand achter me aan en uitgeput reed ik naar de boerderij van Gerrit.’

Wat zei hij?
‘In het kort vertelde ik wat er gebeurd was, waarna hij zei: ”Man, dat je die flikkers niet hebt gezien, ik riep nog dat je terug moest, maar je begreep me niet”.

Vielen de verwondingen mee?
‘Daar bij Ter Grefte voelde ik de pijn in mijn benen en bovenarmen. We trokken de fiets een schuur in en bij het licht van een stallantaarn onderzochten we de schade. Wat een geluk dat ik een stevig jack aan had, er zaten tal van hagelkorrels in. Mijn benen beneden de broekspijpen bloedden flink en de sokken waren een en al bloed. Ik was als de dood dat Marie iets zou merken, dus wasten we de sokken onder de pomp, klopten de hagelkorrels uit het jack en zagen tot onze schrik dat de mooie fiets aan de achterzijde flink wat schotwonden had opgelopen. Er waren een paar plekken op de bagagedrager, die Gerrit met een kwastje met fietslak keurig weg camoufleerde. Veel erger was de schade aan het mooie witte achterspatbord. Tientallen kleine zwarte kuiltjes wezen op de inslag van de loodhagel. Gerrit haalde alles uit de kast om die ook weg te werken. Met benzine, water, groene zeep en schone doeken kwamen we een heel eind. Een half uur later leek het spatbord weer even maagdelijk als voorheen, alleen als je er met je hand zacht overheen ging voelde je nog de putjes van de geweren van de Landwacht. Om elk been ging een half rolletje verband, toegedekt met de natte sokken en je zag de wondjes niet meer.’

En toen terug naar Marie…
‘Bernard en Marie die al lang in bed hadden moeten liggen, wachtten in angstige spanning op hun late zomergast. De wrakke fiets van Gerrit kreeg de schuld, immers de ketting was er een paar keer afgelopen, nadat we een flink eindje hadden gefietst, voordat we naar Assink zouden gaan. Het achterwiel zat los. Gereedschap hadden we niet bij ons en nog een paar narigheden, zodat ik hem het hele eind moest terugduwen. Te laat voor Assink… we hebben zelfs geen druppel bier gedronken. En dat was de waarheid. Ik heb het ze nooit verteld en Marie heeft niets gemerkt.’

Bent u na de oorlog nog wel weer eens in Hengevelde geweest?
‘Jaren later. In het begin van de jaren vijftig. Ik moest na de bevrijding eerst naar de oorlog in Nederlands-Indië (foto links) en zat daarna anderhalf jaar in Amerika voor de opleiding tot jachtvlieger. Ik werd geplaatst op de luchtmachtbasis Volkel en vloog op een dag naar Hengevelde, laag over de boerderij. Ik overnachtte op de vliegbasis Twente, leende een fiets van een collega en fietste naar die lieve familie Hartgerink. Na een feestelijke ontvangst en wat te hebben bijgepraat, zei ik : “Marie, je was gisteren weer aan het wassen niet waar…...
Ze keek me aan: “Hoe wѐt ie dat noe?”
“Ja, je rode schort hing aan het begin van de lijn en Bernards lange onderbroeken hingen in het midden bij de handdoeken”.
Verbazing alom. “Was je dan hier?”
Ja ik was in de buurt, ongeveer honderd meter bij jullie vandaan. Je zwaaide nog naar mij….”
Bernard stampte op de grond: “Ik zei het toch, ik zei het toch… Dat is vast Tienus, die wilde toch altijd piloot worden….Verdomd man, het is hem nog gelukt ook…”
Tienus was de bijnaam die ik had bij hen.
Weer jaren later, in 1989, was ik eregast bij het 50-jarig huwelijk en zat ik naast het echtpaar aan tafel in café-restaurant Assink.’


 1972/'73 Blomberg Duitsland. Als waarnemend commandant van de derde groep geleide wapens ontvangt Martin (tweede van links) Prins Bernhard (derde van links).  

KERSTKAARTJE
Dat was de story van Martin Babeliowsky uit Geldermalsen over zijn avonturen in Hengevelde. Hij was werkzaam als piloot op Volkel, later op het vliegveld Twente, werd instructeur op Woensdrecht, werkte op de krijgsschool in Duitsland en in Hamburg en later nog op andere plekken in Duitsland en Nederland. Toen hij 56 jaar was, ging hij met pensioen. Hij verhuisde naar Buurmalsen en woont dus nu in Geldermalsen.
De vriendelijke familie Hartgerink vergeet hij nooit meer, zo vertelde hij. Dochter Siny krijgt met de kerst altijd nog een kaartje. Dat zegt genoeg.

NB. Mooi dat we dat we de wederwaardigheden van Martin in Hengevelde en eerder oa die van zijn broer Frans en de Brabander Nies Goderie via Wegdam Nieuws konden publiceren. Mochten er nog meer oude verhalen zijn uit de jaren voor, tijdens en na de oorlog, dan hou ik (Gijs) me aanbevolen. Het is in meerdere opzichten interessant om ze nog eens te vertellen. Wegdam Nieuws is daar bij uitstek geschikt voor. Hieronder nog twee extra foto's. 


Links het huis in Buurmalsen, waar Martin tussen 1975 en 1995 heeft gewoond met zijn eerste vrouw Mia. Het ronde huis is gebouwd op de fundering van een oude molen. Mia is in 1990 overleden. Martin trouwde daarna met Gon, zijn huidige echtgenote.


2014. Gilze Rijen. Martin poseert voor een Tiger Moth, waar hij honderden vluchten mee heeft gemaakt als instructeur op Vliegbasis Woensdrecht

Met dank aan Jan Hartgerink.