Sprinkhanen tussen de sla

Het was spannend. Gevaarlijk, zei men. Zo ver van huis. Zouden ze wel heelhuids terugkomen? Zouden ze bestand zijn tegen de tropische hitte? Misschien zouden ze wel verslonden worden door een tijger of een cobra? Ik herinner me nog goed uit mijn tienertijd dat een viertal Wegdammers als soldaat naar Nieuw-Guinea werd gestuurd. President Soekarno wilde het een na grootste eiland van de wereld toevoegen aan Indonesië. Hij voerde actie, ging eventueel een oorlog met eigenaar Nederland niet uit de weg. Het dreigde uit de hand te lopen, maar liep met een sisser af, want de Amerikanen steunden Soekarno.
Het was onlangs alweer vijftig jaar geleden dat Nederland zich terugtrok en onze helft van het eiland aan Indonesië gaf inclusief de Papoea’s, het primitieve volk dat nauwelijks begreep wat er aan de hand was. Een kwartet Wegdammers was een beetje onderdeel van het proces.

Het leek mij destijds wel interessant om als soldaat naar zo’n ver land te mogen, maar de ouders van de vier jongens die het betrof, dachten daar anders over. De al meer dan zeventig jaar oude Herman Schreijer uit Markvelde, bijgenaamd Bobbel-Herman, huilde als een klein kind toen zijn zoon Johan de koffers pakte en naar Hoek van Holland vertrok om daar met nog zo’n 800 Nederlandse soldaten ingescheept te worden voor de lange reis naar het Indische eiland. En toen Johan een half jaar later ongeschonden terugkwam van de lange reis, huilde Herman weer, zo blij was hij. ‘Het is de enige keer in mijn leven dat hij mij gekust heeft’, glimlacht Johan. ‘Normaal deden we dat nooit.’ Ik nodigde hem en Herman Varenbrink enkele dagen geleden uit om nog eens wat herinneringen op te halen van hun avonturen in het verre land. 

Herman Varenbrink merkte niets aan zijn ouders, maar hoorde later dat ook dat zij bang waren geweest. ‘Ze legden zich erbij neer dat we erheen moesten, omdat het onze plicht was.’
Herman ten Hagen uit Markvelde was er ook bij. Hij was een voormalig priesterstudent. ‘We noemden hem de professor.' Beide Hermannen lagen bij elkaar op de kamer. 
De vierde Wegdammer die in Nieuw-Guinea dienst deed was Gerrit ter Doest. Hij was als marinier al eerder vertrokken. ‘Maar Gerrit zijn we daar niet tegengekomen. Hij zat ergens in de bushbush.'

Angst
Herman en Johan (beide 71 jaar) weten nog goed hoe ze zelf op 4 mei 1962 met enige angst in hun lijf afreisden naar Hoek van Holland, waar ze met 800 soldaten en 200 personeelsleden een hut betrokken op de grote passagiersboot De Waterman.
Johan: ‘Ik voelde de spanning. Je wist niet wat je te wachten stond. Bij de oorlog in Nederlands Indië waren een kleine vijftien jaar eerder enkele Hengeveldenaren gesneuveld, dat wist ik.’
Herman: ‘Ik schrok toen ik op de appelplaats hoorde dat ik ook op de lijst stond. En toen de boot heel langzaam wegvoer in Hoek van Holland, dacht ik: “Daar gaan we dan. Maar kom ik ooit nog terug?”

Zes weken waren ze onderweg. De eerste dagen werd bijna iedereen zeeziek, daarna vermaakten ze zich met kaarten, het poetsen van de geweren, lagen ze aan het zwembad of bekeken ze een film in de kleine bioscoop op de boot. Ze voeren de Atlantische Oceaan over, omdat het Suezkanaal dichtzat. Via Willemstad op Curaçao, het Panamakanaal en Honolulu op Hawaï kwamen ze aan in Nieuw-Guinea in de havenstad Hollandia. Johan zat bij de lua, het luchtafweergeschut. Hij ging door naar Biak, waar hij en al zijn maten van de legerplaats Appingedam als beveiligers van het vliegveld moesten dienstdoen. Herman (ook 71) was hospik oftewel verpleegkundig soldaat. Vanuit Schalkhaar waren hij en Herman ten Hagen met nog achttien man toegevoegd aan de uitzending naar Nieuw-Guinea. In Hollandia aangekomen moesten ze een week op de boot om uiteindelijk in Sorong in het uiterste noordwesten van het eiland hun werk te gaan doen als beschermers van de Shell waar veel Nederlanders zaten. (Overigens: In Sorong is 57 jaar geleden Patty Brard geboren. Zie haar als een bizar souvenir uit Nieuw Guinea. Maar dat terzijde.)


Nasi of bami
Achteraf is het de Wegdamse jongens meegevallen. ‘Ik heb twee keer groot alarm meegemaakt’, vertelt Johan, ‘maar het was niks. Soms scheerden er vliegtuigen vlak over ons heen, maar ook dat was niks. Met zes man zaten we op één stelling. We wisselden elkaar af. Zes uur op, zes uur af. We kregen elke dag nasi of bami en af en toe sla waar nog een sprinkhaan tussen zat. Ik herinner me ook een knal. Het was in juli ’s nachts om 12 uur. Een jongen uit Enschede bleek zelfmoord gepleegd te hebben. Hij kon het niet aan. Verder hebben we nauwelijks erge dingen meegemaakt. Eén keer traden de Blue Diamonds op bij ons. ’s Avonds gingen we af en toe naar de dorpjes. We namen dan stiekem onze bajonet mee. Je had daar een speciaal soort roodharige Papoea’s die tegen ons waren. Men waarschuwde ons daarvoor. Maar van de anderen kwam elke dag een aantal mannen bij ons het brood ophalen wat over was. Met de meeste Papoea’s  hadden we goed contact.’

Ploppers
Herman heeft in dat halve jaartje in Sorong heel weinig gedaan. Af en toe moesten een paar hospikken mee op patrouille, maar hij niet. ‘Daar had ik geluk mee, want er zijn daar vier jongens gesneuveld. Ze waren door ploppers neergeschoten. Ik was dan kwaad als ik bij de begrafenis stond van zo’n jongen van 20, 21 jaar. Maar later dacht ik: die ploppers konden er ook niets aan doen. Die zijn  ook maar gestuurd. En dan besef je wat voor een waanzin zo’n oorlog eigenlijk is.’
Herman vermaakte zich een beetje op het strand of met de verkoop van sigaretten aan krijgsgevangenen (hij rookte zelf niet). Soms moest hij naar de schietbaan. Moppentapper Max Tailleur trad een keer op in Sorong. ‘En wie zaten er vooraan in mooie leunstoelen? De officieren’, maakt Herman zich vijftig jaar later nog kwaad over dit onrecht. ‘Want Tailleur kwam voor de soldaten en niet voor hen.’

In november 1962 waren ze weer thuis. Via Bangkok en Beiroet waren ze naar Schiphol gevlogen. Johan werd door zijn schoonfamilie afgehaald. Beide Hermannen gingen met een taxibusje naar huis. De families waren blij dat ze heelhuids terug waren. Eigenlijk was het allemaal meegevallen. De beide ouwe stompenhadden aan de andere kant van de wereld bijna geen geweld meegemaakt, maar waren wel prachtige ervaringen rijker. ‘Achteraf voelt het als een soort vakantie’, zegt Johan.

Avontuur
Hij en Herman pakken hun fotoalbums en knipsels weer bij elkaar. Het was mooi om er nog eens over te praten. Niet veel jongens van een jaar of twintig maken per slot van rekening zo’n avontuur mee. Ikzelf wilde als dienstplichtig soldaat der tweede klasse - geheel tegen de zin van mijn moeder - graag naar Suriname. Maar ik mocht niet van de legerleiding. Zo’n vakantie, zoals Johan het nu omschrijft, had ik ook wel willen meemaken.

NB.
Johan woont al tientallen jaren in Bentelo. Hij werkte lang als timmerman bij bouwbedrijf Ten Tije in Hengelo.  Hij was getrouwd met Fien Botterhuis. Zij is enkele jaren geleden overleden. Ze hebben één dochter en drie kleinkinderen.
Herman werkte tot zijn pensioen bij de Post. Hij woont met zijn vrouw Ria in Hengevelde. Ze hebben drie kinderen en één kleinkind.
Herman ten Hagen woonde met zijn vrouw Ineke en twee kinderen in Haaksbergen. Hij deed administratief werk voor het GEB.  Hij is op 30 augustus 1993 overleden.
Gerrit ter Doest heeft achttien maanden als marinier dienst gedaan op Nieuw-Guinea. Hij was timmerman en woonde met zijn vrouw Mieke en de twee kinderen in Haaksbergen. Gerrit is op 3 april 2002 overleden.

Foto's: Boven Johan Schreijer (links) en Herman Varenbrink. Daaronder twee kiekjes van de bootreis (boven Herman, onder Herman en Johan samen). Vervolgens een vijftal soldaten van de lua in veldtenue met rechtsonder Johan. Daaronder Johan met een Papoea-jongen die hem elke dag opzocht en op de onderste afbeelding poseert een zevental jonge, krijgshaftige Papoea's.