Indiëgangers deel 2: Zonder angst de oorlog in

Ze hebben een goed geheugen, de Indiëgangers Gerrit ten Thije en Marinus Kuipers. Herinneringen volop. Met deze twee tachtigers vervolgen we de serie over de Wegdammers die in de tweede helft van de jaren veertig naar de oorlog tussen Nederland en Indonesië werden gestuurd. Ik hoorde hen zeggen dat ze ruim 65 jaar geleden zonder vrees naar de oorlog in Indië zijn vertrokken. Bang uitgevallen waren ze niet, maar dat ze een aantal keren door het oog van de naald zijn gekropen, is zeker.
Marinus is geboren in Haaksbergen. Hij woont verreweg het grootste deel van zijn leven In Hengevelde, waar hij een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van het dorp. Gerrit ten Thije, zoon van Roozn’ Herman, woont aan de Goorsestraat, maar is geboren en getogen aan de Bentelosestraat. Toeval of niet, aan deze straat woonden destijds liefst zes jongemannen die werden opgeroepen voor de oorlog tegen de Indiërs: Gerard Kleinsman, Herman Rupert, Jan Groothuis, Gerrit ten Thije, Hendrik Schreijer en ook Johan Velthuis die afkomstig was van het Heggelerveld, het buurtschapje dat grenst aan de Bentelosestraat.
De andere negen Wegdamse Indiëgangers zijn Tonie Escher, Jan Wielens, Jan Knol, Gerhard Tijhuis, Theo Eijsink, Gerhard Broshuis, Henk Smit, Harrie de Witte en Tonie Smit.
Deel 2 gaat over twee Indiëgangers van 86 jaar die op Java af en toe in buitengewoon moeilijke omstandigheden terechtkwamen.

MARINUS: ‘ER ZIJN KRANKZINNIGE DINGEN GEBEURD’

De moeder van Marinus Kuipers stak elke morgen een kaarsje aan. Haar zoon was nog maar achttien jaar toen hij op 27 augustus 1948 met de Grote Beer naar Nederlands Indië vertrok. Hij was opgekomen in Assen waar hij door omstandigheden eerder was opgeroepen dan normaal. Hij ging dus ook als een van de jongste soldaten naar het oorlogsgebied als lid van de Ondersteunende Ostcompagnie van de 403 BI Infanterie. Ook voor Marinus was niet elke Indische dag even gemakkelijk: ‘Ik heb hevige gevechten meegemaakt. Een paar keer ben ik door het oog van de naald gekropen.’

SABANG
De geboren Haaksbergenaar kwam na een zware reis via het Suez Kanaal en de Indische Oceaan in Sabang aan, op een klein eiland ten noorden van Sumatra. ´Het was onderweg snikheet. We sliepen vanwege de warmte op het dek.’ Marinus en de zijnen bleven een weekje in Sabang om te acclimatiseren. Daarna vertrokken ze naar Semarang, de hoofdstad van Midden-Java. Vervolgens werden ze in de havenstad Pekalonga in ruimtes van scholen ingekwartierd bij de 7 december divisie.Marinus was monteur/chauffeur van een career, een rupsvoertuig dat werd ingezet als ondersteuning van de jongens in het veld. ‘Als de infanteristen niet verder konden, gingen wij met onze careers voorop. En dan ging ik graag als eerste naar voren.’

Marinus naast de career die hij bestuurde.

‘Ik was nooit bang’, zegt Marinus en iedereen die hem kent, zal daar niet van opkijken. ‘Als we grote problemen hadden, dan kwam dat door de weerstand van de Indonesische militairen bij Djokjakarta. Daar hebben we zware gevechten meegemaakt en daar heb ik een paar keer veel geluk gehad. Maar we hadden ook mooie, rustige dagen. Ik had wel altijd een revolver op zak. En in de career lagen rechts van mij wel vijftig handgranaten te rammelen. Het is altijd goed gegaan’, verzucht de 86-jarige Hengeveldenaar. ‘Ja, er zijn krankzinnige dingen gebeurd. Daar is het oorlog voor. Het belangrijkste voor mij was er zelf heel uit te komen. Maar ik heb in de afgelopen jaren over al die avonturen weinig verteld en heb er bijvoorbeeld ook nooit over gepraat met de kinderen. Om er nu nog uitgebreid over te vertellen, vind ik niet nodig.’


Op de foto bij de ingang van Kadjen, een plaats op 100 km ten westen van Semarang. Op de voorgrond zit Marinus.

FEESTELIJK
Marinus heeft op Java op dertig, veertig plekken gezeten met zijn maten. Er waren altijd baboes bij voor het wassen en strijken en een paar katjongs, inheemse jongetjes die de soldaten hielpen met klusjes.
Op 23 juni 1950 aanvaardde Marinus de terugreis. Deze keer met de Generaal McRae. ‘De terugkomst was feestelijk. Ze hadden in Haaksbergen de straat versierd en ik kreeg van de buren een nieuwe fiets. Maar ik ging er voor in en achter weer uit. Ik wilde van die feestelijkheden niks weten.
Marinus, die van de Wegdammers in Indië alleen Harrie de Witte enkele keren heeft ontmoet, is in zijn latere leven nog wel een keer in de buurt geweest van het Midden-Javaanse gebied waar hij dienst heeft gedaan. Zijn zoon Rob was er afgelopen zomer met zijn gezin. Ze reisden daar een deel van de route na die hun vader en opa in de oorlog ook had afgelegd.

Marinus vestigde zich ruim 50 jaar geleden in Hengevelde waar hij een bruidsjurkenfabriek begon en een aantal jaren later een aannemersbedrijf. Hij is getrouwd met Jo Bauhuis. Ze kregen drie zonen. Het echtpaar woont alweer jaren een de Eeftinkstraat.

GERRIT: ‘SJONGE JONGE, WAT WAS DIE OORLOG DAAR EEN GEKKENWERK’

Gerrit (onderste rij tweede van rechts) en zijn maten.

Met gemengde gevoelens arriveerde Gerrit ten Thije op 9 oktober 1950 met de Zuiderkruis in Rotterdam. De Hengeveldenaar was een geluksvogel, want hij besefte dat een aantal maten van hem de terugreis niet meer mee konden maken. Ze waren gesneuveld. Het bataljon dat twintig maanden eerder naar Nederlands Indië was gegaan, was niet meer compleet. Hij mocht blij zijn dat hij gezond en wel terug was in zijn geboortedorp. Een bus van het leger bracht hem naar Hengevelde. Hij had zijn terugkomst niet doorgegeven en liep vanaf de Bentelosestraat door het weiland, stak de beek over en kwam daar de eerste bekende al tegen. Tommie, de kleine, zwarte hond van de familie had hem al zien komen en sprong hoog tegen hem op. ‘Dat heb ik nooit vergeten’, zegt de 86-jarige smid die alweer vele jaren aan de Goorsestraat woont. ‘Na bijna twee jaar herkende de hond mij nog. Heel bijzonder vond ik dat.’
Het weerzien met zijn ouders en de rest van de familie was vanzelfsprekend hartelijk. Iedereen was opgelucht. ‘Mijn moeder zei dat ze altijd blij was geweest dat ìk naar Indië had gemoeten en niet mijn broer Jan. Ze vond mij er veel geschikter voor, omdat ook nooit ergens bang voor was.’

ZUIGERS
Gerrit kan net als de andere Indiëgangers veel verhalen vertellen. Over de reis van bijna een maand, maar vooral over de oorlog zelf, waarbij meer dan honderdduizend Nederlandse soldaten betrokken zijn geweest. Wat hem nog altijd deugd doet, is een voorval op de heenreis. ‘Ergens op de Indische Oceaan konden we plotseling niet verder. Een van de motoren van het grote troepenschip met de naamKota Inten was uitgevallen. Er moest een aantal zuigers vervangen worden. Een speciaal vliegtuig bracht ze en ik hielp met het plaatsen ervan. ‘Ik was een van de weinigen op de boot die daar verstand van had’, herinnert hij zich.


De Kota Inten ging destijds verschillende keren naar Indië om Nederlandse soldaten te brengen of te halen. Het schip was 141 meter lang, 18.5 meter breed en kon maximaal zo’n 1600 soldaten vervoeren. Gerrit ten Thije was in februari 1949 een van de passagiers

Gerrit zou in Indië als motor-ordonnans dienst doen. Ze waren met hun achten. Bij aankomst werden ze meteen met de neus op de heftige feiten gedrukt die een guerrillaoorlog met zich meebrengt. Ze kregen een nieuwe motor en deden er een dag later een oefening mee. Op een onverwacht moment werden twee leden van het groepje doodgeschoten. Gerrit: 'We moesten de motor meteen inleveren en werden ondergebracht bij de stoottroepen als onderdeel van een Infanteriebataljon. We kregen opdracht om met een man of vijftien de buitenposten te beveiligen of opnieuw te bevoorraden. Dan was je af en toe een dag onderweg met de vrachtwagen. Soms was het hoog in de bergen. Overal waar wat te doen was, daar moesten wij heen. Dan konden ze het niet meer aan en moesten wij erheen als extra hulp. Soms zaten ze zonder munitie. Dat was natuurlijk een schandalige zaak. Dan had de leiding hen te weinig meegegeven. Ik weet ook nog goed dat we een rivier moesten oversteken, maar we konden er nergens overheen. Dus gingen we er dwars doorheen. We hadden een overvolle bepakking. We knoopten alles zo goed mogelijk dicht. Het water kwam tot de kin. De kostbare dingen hielden we boven onze hoofden. Het lukte ons aan de overkant te komen en de buitenpost die hulp nodig had, te bereiken.’

KAMERAAD

Ten Thije heeft veel meegemaakt in Indië. Niet alles wil hij daarover kwijt. Maar hij vertelt dat hij altijd rustig was en nooit in paniek is geraakt. ‘Je moest erheen en deed wat je kon. Riekus van Sluis uit Gasselternijveen, mijn beste kameraad, liep meestal achter mij. Dat was maar beter ook, want hij was erg nerveus. Zo nu en dan kon hij zich niet in bedwang houden. Dan begon hij zomaar te schieten. Dan hield ik hem in toom. Zijn vader zei later tegen mij dat hij blij was geweest dat ik Riekus vaak op sleeptouw had genomen. Een keer was ik er niet bij en toen is hij prompt in zijn voet geschoten, omdat hij niet goed had opgelet. Ik was zelf heel attent en was nooit bang. Ik wist zeker dat ze me nooit zouden pakken. Voor de zekerheid had ik wel een handgranaat bij me. Als je gevangen genomen zou worden of in groot gevaar was, kon je jezelf daarmee van kant maken. Daar kwam het op neer. Dan kon je jezelf opblazen.’ Met Riekus heeft Gerrit altijd contact gehouden. Vorig jaar was hij met zijn vrouw nog op bezoek aan de Goorsestraat bij hem en zijn vrouw Marie.

Bijna 65 jaar na zijn terugkeer uit Indonesië haalt de gepensioneerde smid zijn schouders op en lacht. ‘Tjonge jonge, wat was die oorlog daar een gekkenwerk. Op het laatst hadden we geweren tekort en was de munitie die we kregen, van slechte kwaliteit. Ik mag zeggen dat ik af en toe veel geluk heb gehad. Vooral als we naar de buitenposten moesten, die zich boven in de bergen bevonden. Dat was levensgevaarlijk. Maar je moest erheen.’

Van de vijftien Wegdammers heeft Gerrit op Java alleen Henk Smit een keer gesproken. Ze zaten in hetzelfde bataljon, maar hadden andere taken.

RISICO
Na de oorlog spookten de extreme avonturen in Indië nog wel eens door zijn hoofd. Hij besefte dat hij zich als jongeman in zeer bijzondere omstandigheden had moeten handhaven en dat het gevolgen kon hebben voor zijn doen en laten hier. Hij illustreert het met anekdote. ‘Een paar jaar na de oorlog ging ik op een nacht met mijn broer Jan mee om wat wild te stropen. Hij had het geweer en ik de lamp. Op een bepaald moment bood Jan mij het geweer aan. In het leger was ik scherpschutter geweest. Ik kon schieten als de beste. Ik nam het geweer van hem over, Jan pakte de löchte. Na korte tijd kwam er een ree tevoorschijn. Ik richtte, maar besloot bijna op hetzelfde moment om niet te schieten. Ik bedacht me op dat bewuste moment dat ik voortaan beter van geweren af kon blijven. Het risico was me te groot en ik heb ook nooit meer een geweer aangeraakt.’

Gerrit en zijn vrouw Marie Borgelink zijn in 1959 getrouwd. Ze wonen nog altijd aan de Goorsestraat in Hengevelde. Ze kregen zes kinderen, vier zonen en twee dochters.

 Hierboven: Marinus Kuipers met zijn Haaksbergse plaatsgenoot kapper Sanders. Daarnaast Marinus met zijn neef Jozef ter Huurne.