Nogmaals hulde aan de helden die Joden verstopten in de oorlog

Overal in het land had je Achterhuizen. Hooizolders, donkere hoeken, kelders, stallen, verborgen kamertjes. Met groot gevaar voor eigen leven hebben ook Wegdammers in de Tweede Wereldoorlog Joden in hun huis verstopt. Fietsenmaker Ten Elzen, Schonenborg, Bauhuis, Smit op de grens van Hengevelde en Wiene en Lansink op de Brummelhuizerbrink, eveneens nabij Hengevelde, waren de bekendste voorbeelden. De Joden moesten onderduiken, anders was de gaskamer in een concentratiekamp hun eindbestemming. Deze dagen vieren we de bevrijding van ons land. Het is zeventig jaar geleden intussen. De media besteden veel aandacht aan deze ongekend belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis. Op Wegdam Nieuws zijn we de afgelopen tijd tegelmatig teruggegaan naar de oorlogstijd. We spraken met ooggetuigen over het bombardement in 1943, over de ramp op de boerderij van Ten Heggeler (de Bolscher) in november ’44 en over de bevrijding van het dorp op 1 april 1945.
In dit verhaal blikken we terug op de onversaagde moed van een aantal Wegdammers die destijds Joden in hun huis verstopten. Als het mislukte, waren niet alleen die Joden, maar ook de eigenaren van de schuiladressen de klos.


Anna en Bernard ten Elzen op een foto uit 1963

VOOR DE DUVEL NIET BANG

Ze zegt het bescheiden, op zijn Twents. ‘Mijn moeder was niet bang.’ Truus Essink-Ten Elzen zou moeten zeggen: ‘Mijn moeder was een buitengewoon stoere en dappere vrouw.’ Maar dat doen wij Tukkers niet gauw. Anna ten Elzen en haar man Bernard woonden in het bekende pand aan de Diepenheimsestraat naast bakker Spekreijse (thans de Spar). Bernard repareerde en verkocht fietsen. Hij stond bij de dorpsgenoten bekend als een zachtaardige, behulpzame man. Anna, zijn vrouw, was dominanter. Van beiden kan gezegd worden dat ze voor de duvel niet bang waren. Truus vertelde dat haar moeder een Duitse soldaat die ongevraagd een stapel nieuwe fietsbanden wilde meenemen, bij de strot greep en het huis uit joeg.
Bep de Vries, een slager uit Neede, Louis Meyer uit Borculo, wiens vrouw en twee dochters waren vermoord door de Duitsers, de jongedames Beppie en Sari Berg met hun vader Leon en hun moeder. Zij zaten bij Bouwman, zoals de bijnaam van Ten Elzen luidde,  in de voorkamer aan de voorkant van het huis. ‘Mijn moeder zette veel planten op het dressoir dat voor de ramen stond, zodat ze vanaf de straat niet zichtbaar waren’, vertelde Truus (74) die in de oorlog nog een kind was. ‘En als het gevaarlijk werd, ging het kelderluik open en werden ze daar verstopt. Dan ging het vloerkleed erover heen en leek het alsof er niks aan de hand was.’

SARI EN BEPPIE

’s Avonds of ’s nachts wilden ze soms naar buiten. Truus’ vader Bernard nam Sari en Beppie af en toe mee naar zijn zussen aan de Needsestraat. Dan waren ze er even uit. ‘Hun moeder liep bij ons gewoon over de vloer en hielp mijn moeder in de keuken. Ze had geen Joods uiterlijk en had dus minder gevaar te duchten’, zei Truus.
Bij het bombardement in juli 1943 was de voorgevel van het huis verwoest en kon je de onderduikers zo zien zitten in de voorkamer. Ze werden snel weggehaald en naar boer Lansink gebracht op de Brummelhuizerbrink, waar de voorouders van Hengeveldenaar Jan Lansink onder andere de familie Stern uit Bocholt onderdak hadden gegeven. Beide families hadden contact met elkaar.

Gerrit Klaver was als 13-jarige jongen bij de Lansinks in huis om wat mee te helpen op de boerderij. Maar als de Joden gevaar liepen, moest hij ook in actie komen. Bij Lansink zaten negen Joden ondergedoken, vijf aan de ene kant van de deel en vier aan de andere kant. ‘Als het gevaarlijk werd, moest ik ze naar Hengevelde brengen, naar Ten Elzen die ook Joodse onderduikers in huis had’, vertelde Gerrit. ‘Dan liep ik als dertienjarige voorop en kreeg een fluitje mee. Vijfhonderd meter achter mij liepen de Joden. Als er gevaar was, moest ik fluiten. Het is allemaal goed afgelopen. Bij Lansink zaten trouwens nog wel vijftien tot twintig onderduikers meer. Eigenlijk is het ongelooflijk dat dat allemaal goed is gegaan, hoewel het af en toe kantje boord was.’

De familie Lansink heeft ook na de oorlog nog veel contact gehad met Walter Stern en zijn familie, die intussen naar de USA waren verhuisd. In 1991 kwam Walter op bezoek bij de familie om nog eens te zien waar hij tijdens de oorlog gezeten heeft. Hij kwam van Israël waar hij ter ere van Gerard Lansink een boom had geplant in de wijkEin Kerem in Jerusalem. Op de boerderij aan de Brummelhuizerbrink woonde inmiddels een andere familie, maar Walter mocht zijn tijdelijke onderkomen van weleer uitgebreid bekijken. Nog regelmatig hadden beide families contact met elkaar door middel van brieven tot Walter is overleden.
Ook de Ten Elzens bleven contact houden met de Joden die bij hen ondergedoken hebben gezeten. Vooral met de familie Berg en met Louis Meyer bleef de connectie in stand. ‘We zeiden oom en tante tegen hen’, vertelde Truus. ‘Mijn jongste broers Leon en Louis zijn zelfs naar hen genoemd. Sari en Beppie waren op onze bruiloft in 1963.´ (zie de foto hierboven, links Sari.)

VERRADEN

Niet altijd liep het goed af. Op de grote boerderij van de familie Schonenborg in de Stegenhoek zat een drietal Joden ondergedoken. Het was een oudere man, zijn vrouw en een dochter. Ze zaten in de grote slaapkamer boven de waskeuken. Vanuit de kast konden ze via de achterwand naar een schuilplaats. Bijna niemand wist dat de familie er zat. Overigens hadden de Schonenborgs nog twee andere onderduikers.
Lieske Schonenborg (foto links), de vrouw des huizes, bracht de drie Joden dagelijks hun eten. Dat deed ze met een luiermandje waarop wasgoed lag. Ze maakte dan de smoes dat ze haar dochtertje  Maria moest verschonen of dat ze de bedden ging opmaken. De Joden schilden in hun onderkomen de aardappels of verstelden wat kleding. Ze deden graag iets terug voor de gastvrijheid die ze genoten in de boerderij van de familie.
In november 1943 ging het mis. De boerderij was omsingeld, Duitse soldaten bonsden op de deur en doorzochten de boerderij. De Joden waren naar de hooizolder gevlucht, maar werden toch na een uur of twee gevonden. ‘De Duitsers sloegen hen de trap af, waarbij ze zwaar gewond werden’, vertelde Lieske jaren geleden. Ook de twee andere onderduikers waren de klos. Haar relaas staat te lezen in het boekje ‘Vrede en Bevrijding’dat in 1985 is verschenen ter gelegenheid van de onthulling van het monument bij de kerk. ‘Bij een van de twee andere onderduikers zaten de tanden los in de mond. Mijn man werd met de kachelpook op de rug en het hoofd geslagen en viel bewusteloos neer. Later moest hij paard en wagen ophalen’, vertelde Lieske. De Joden werden in Haaksbergen voor het gemeentehuis opgesteld bij de andere Joden die in de regio opgespoord waren. Daarna werden ze afgevoerd naar concentratiekampen.

Herman Schonenborg zelf (foto rechts) en de twee andere onderduikers werden naar Enschede gebracht. Door bemiddeling van Jan Brummelhuis, de directeur van de melkfabriek in Hengevelde, werden ze na drie weken weer vrij gelaten. Herman was zwaar mishandeld. De littekens op zijn rug zijn altijd zichtbaar gebleven. Lieske zelf werd tijdens de gevangenschap van haar man bedreigd en ondervraagd. De Duitsers wilden weten wie de Joden bij hen had ondergebracht. ‘Ik vertelde hen dat ik dat niet wist en zij geloofden mij. Tijdens die verhoren mocht niemand binnenkomen of weggaan en ook mochten in die tijd de koeien niet gevoerd of gemolken worden.' Lieske was een moedige moeder. Ze was zelf van Duitse afkomst. Het moet haar een dubbel gevoel gegeven hebben dat haar voormalige landgenoten ons land op ruwe wijze bezet hielden en haar die dagen zo heftig belaagden. Ze was finaal tegen hen.

HELDEN
Een mooi bewijs van haar afkeer van de nazi’s blijkt uit het verhaal dat ze de hoge Duitse officieren afluisterde, die de woon- en grootste slaapkamer van de boerderij in beslag genomen hadden om van daaruit hun ‘werk’ te doen. Vervolgens fietste of liep ze dan ’s avonds laat naar de pastorie om kapelaan Span te vertellen wat de Duitsers besproken hadden. Zo heeft ze mensen kunnen redden van eventuele problemen. Lieske Schonenborg en haar man Herman waren helden. Laten we dat zeventig jaar later nog eens duidelijk vaststellen.
Over de familie Schonenborg en wat er in de oorlog allemaal gebeurd is op de boerderij, wordt momenteel een boek geschreven door een schoonzoon van Maria Oude Meijers-Schonenborg, dochter van Lieske en Herman. Als het klaar is, zullen we daar op Wegdam Nieuws uitgebreid aandacht aan besteden.
Herman Schonenborg is in oktober 1962 op 76-jarige leeftijd overleden. Lieske stierf in maart 1995. Ze was toen 88 jaar.

HOOIZOLDER
Bij de familie Smit (bekend als de Smitbaas) zaten de Deldense slagers Alex en Bennie Groenheim ondergedoken. De twee broers verstopten zich aanvankelijk ergens in Deldenerbroek, maar ene Naafs bracht ze op een nacht het Twentekanaal over, waar het veiliger was. De Groenheims zijn doorgelopen in de richting van Hengevelde en zijn tegen de morgen bij de opgang naar de boerderij van Smit op de schampsteen gaan zitten. Toen boer Jan naar buiten kwam, vroegen ze om onderdak. Dat kregen ze op de hooizolder. Overdag schoven ze vaak een paar dakpannen omhoog om te zien wat er buiten gebeurde. Zo hadden ze zicht op de boerderij van de buren, ook Smit (Roossnieder) genaamd. Als de kust veilig was, gingen ze ’s avonds en ’s nachts zo nu en dan een tijdje naar buiten. Hanna Smit bracht ze dagelijks eten. Zo werden de broers Groenheim door Jan, Gerard en Hanna Smit op voortreffelijke wijze de oorlog doorgeloodst.

BERNARD COHEN

Wil je mensen verstoppen op een boerderij, dan had je kans dat het lukte. Overal had je ruimtes waar het kon. Op hooizolders, in schuren, in de kelder. Als niemand je verraadde, was de kans van slagen groot. Maar in een burgerwoning, gewoon in de bebouwde kom van het dorp, was het extra moeilijk. Wie dan een onderduiker in huis nam, zou je bijna roekeloos kunnen noemen. Toch deden ze het. Ze wilden helpen. Het was oorlog, het moest gebeuren. Ten Elzen deed het en een goed voorbeeld was ook de familie Bauhuis aan de Bentelosestraat. Hanna Bauhuis en haar man Johan (foto links) hadden al zeven kinderen en toch verstopten ze vanaf begin 1943 nog een Jood genaamd Bernard Cohen in hun huis. Hij was 58 jaar en kwam uit Delden. De kinderen moesten hem oom Bernard noemen. Hij kreeg op de bovenverdieping een klein kamertje tot zijn beschikking. In het reeds genoemde boekje ‘Vrede en Bevrijding’vertelt Hanna Bauhuis dat hij bij gevaar door de achterwand van de kast naar de vliering kon vluchten, waar haar man een kist had getimmerd waarin hij zich dan kon verbergen.
Na twee weken kroop Hanna door het oog van de naald. Ze vertelde dat er twee mannen aan de deur kwamen. “Waar is die Jood", riepen ze. Hanna ontkende dat ze een Jood in huis verstopte. Ze geloofden het niet en gingen zoeken. Hanna moest alle zeilen bijzetten om ze om de tuin te leiden. De scheerattributen die Bernard halsoverkop had laten liggen, stopte ze vliegensvlug in haar beha. Ze moest uitleggen waarom de kast op slot zat, van wie het bed was in de kleine kamer, enzovoort. Ze praatte zich eruit.  De mannen vertrokken. 

KNECHT

Toen Hengevelde in juli 1943 gebombardeerd werd, kregen de huizen aan de Bentelosestraat ook flinke klappen. ‘De muren stortten in. We vlogen naar buiten, ook Bernard. Onze overburen en hun jonge knecht zagen het. De knecht zei tegen zijn baas: “Ik geloof dat ze bij Bauhuis een Jood in huis hebben.” De buurman wist het wel en vertelde de jongen dat hij zich stil moest houden, hetgeen hij ook al die jaren gedaan heeft’, zo vertelde Hanna  in het boekje. De familie Bauhuis kreeg een noodwoning. ‘In de kelder van het oude huis maakte mijn man een kolenkist met een dubbele wand, die als schuilkelder diende voor de onderduiker. We hebben gelukkig altijd voldoende eten gehad. Mijn man was bij het verzet, wat ik pas na de bevrijding te weten ben gekomen’, aldus vertelde Hanna in 1985. Haar man Johan is in 1956 reeds overleden. Hanna (links op een latere foto) stierf in 1991. 

MONUMENT
Hanna Bauhuis en haar man waren net als de families Schonenborg, Lansink, Smit en Ten Elzen  bepaald geen lafaards. Ik hoop dat ze na de oorlog in voldoende mate geëerd zijn. We doen het met dit artikel graag nog eens dunnetjes over. Ze mogen niet vergeten worden, deze helden van Hengevelde en omstreken. En niet alleen zij, maar ook alle andere onderduikverleners uit het dorp.

In voormalig kamp Amersfoort is eerder dit jaar een monument onthuld voor de Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog mensen lieten onderduiken. Het monument is volgens de initiatiefnemers een eerbetoon aan deze schuilplaatsverleners die hun eigen leven en dat van hun gezin riskeerden om anderen te redden uit handen van de nazi's. Er bestond in Nederland nog geen nationaal monument voor deze groep mensen. Het stalen monument van kunstenaar Eric Claus stelt een figuur voor die een deur openhoudt. In totaal zijn in ons land tijdens de Duitse bezetting zo'n 25.000 Joden ontkomen aan de vernietiging. 
Piet Hoevenaars van de stichting Schuilplaatsverleners, de initiatiefnemer voor het monument zei bij de onthulling dat er te weinig erkenning in ons land was voor Nederlanders die onderduikers opvingen.  ‘Dit is een erkenning van een uitzonderlijke bijdrage aan onze nationale historie en de overleving van ons volk gedurende het grootste dieptepunt van het bestaan in ons koninklijk’, zei Hoevenaars. Hij wees erop dat de onderduikverleners zelf ook grote risico's liepen op arrestatie en tewerkstelling.  Zeventig jaar na dato hebben ze dan toch nog een nationaal monument gekregen.
Wij schrijven er virtueel de namen op van de families Ten Elzen, Lansink, Smit, Schonenborg, Bauhuis en al die andere Wegdammers die in hun huis of op hun erf een schuilplaats hebben geboden aan Joden en andere mensen die zich moesten verstoppen voor de nazi's.